• home
  • cv
  • boeken
  • vertalingen
  • agenda
  • contact
  • De poel
  • home
  • cv
  • boeken
  • vertalingen
  • agenda
  • contact
  • De poel
icon

De ongelukkige damspitser

De Jager, 15 oktober 2021

Speciaal voor de Hubertuseditie van De Jager koos Pauline de Bok een fragment uit haar nieuwe boek De poel, waarin ze reflecteert op de verhouding tussen mens, wild en natuur.

icon

Van pijlooievaar tot Icarus

De Groene Amsterdammer, 22 april 2021

Met biologging kunnen wetenschappers bewijzen dat dieren betrouwbare informanten zijn. Steeds meer diersoorten worden gezenderd en wij, mensdieren, verzamelen de data. Omdat we hongeren naar kennis.

icon

Over het vertalen van Herrndorfs weblog

Literair Nederland, 17 februari 2015

Pauline de Bok is de vertaler van Leven met het pistool op tafel ("Arbeit und Struktur") van Wolfgang Herrndorf. Literair Nederland vroeg haar naar de lastigste problemen bij het vertalen van dit boek en naar haar oplossingen.

icon

Jagen met droge ogen

de Volkskrant, 2 april 2013

Mijn eerste everzwijn heb ik geschoten met droge ogen. Sterker nog, ik was vervuld van een geluksgevoel dat ik niet kende. [...] en al snel kreeg het gezelschap van het besef dat ik definitief een grens had overschreden...

icon

Noodlottige scènes uit een literair huwelijk

Armada, 14 april 2010

`Twee sleutelromans die de roddelbladen-nieuwsgierigheid aanwakkeren. Je kijkt als lezer tot diep in de slaapkamer, tot in het hart van een folie à deux.´ Een essay over Nachtgeschwister van Natascha Wodin en Das Provisorium van Wolfgang H

Stasi – de opera

Vrij Nederland, 24 februari 2007

Het is 1984. In een theater in Oost-Berlijn gaat het toneelstuk Verhaal van de liefde in première. In de loge laat Stasi-Hauptmann Gerd Wiesler zijn toneelkijker over het publiek glijden. De hele culturele top is aanwezig, op de derde rij zit de minister van Cultuur. Dan laat Wiesler zijn blik op Georg Dreyman rusten, de schrijver van het stuk. ‘Dat is precies het arrogante type, waarvoor ik mijn studenten altijd waarschuw,’ zegt hij tegen zijn baas naast hem. Deze haalt zijn schouders op: Dreyman is sauber, trouw aan de Partij. ‘Hij is de enige DDR-auteur die niets verdachts schrijft en toch in het Westen wordt gelezen. Voor hem is de DDR het beste land ter wereld.’ ‘Ik zou hem laten schaduwen,’ houdt Wiesler vol. Hij is zo op Dreyman gebeten dat hij zelf graag een OPK, operative Personenkontrolle, zou uitvoeren. In een onderonsje na de voorstelling belooft de cultuurminister Wieslers baas dat deze voortaan op zijn steun in het Centraal Comité kan rekenen, als hij Dreyman uitschakelt, hij knutselt maar een verdenking in elkaar. De minister heeft namelijk zijn zinnen op Dreymans vriendin gezet, de hoofdrolspeelster van die avond. Twee dagen later zit HGW XX/7 ofwel Wiesler tussen de hanenbalken aan een afluistercentrale, beneden in Dreymans appartement is elke ruimte met microfoons ontsloten, zijn telefoon wordt getapt, boven de buitendeur hangt een camera. De speelfilm Das Leben der Anderen is op 27 februari in Nederland in première gegaan en kreeg een maand eerder op het Rotterdams Filmfestival de KPN Publieksprijs. Hij is genomineerd voor een Oscar en in Duitsland begon de prijzenregen zelfs al voordat de film daar in maart 2006 uitkwam. Tot dan toe hadden ze in Duitsland massaal gelachen om films over de DDR: de komedies Sonnenallee (1999), Goodbye, Lenin! (2003) en nog een handjevol andere. Aanvankelijk waren die films een opluchting, blijkbaar kon je lichtvoetig met de DDR omgaan. De ostalgie dijde uit, ze bleek een verkoopsucces, werd tot kitsch. Het recept was eenvoudig: Spreewaldaugurken, Plattenbau, Trabanten, een Saksische tongval, kortom een land vol goedmoedige sukkels, een operettedictatuur. En daar bleef het bij. Na een tijdje waren de West-Duitsers wel klaar met de DDR. En Stasifunctionarissen begonnen in het openbaar te protesteren tegen het beeld van de DDR als dictatuur – ze eisten rehabilitatie. Tegelijkertijd nam de weerzin toe. Werden de DDR en haar burgers niet al te belachelijk gemaakt? Werd het verleden niet weggelachen? Was het allemaal wel zo onschuldig? Valt er dan werkelijk niets te verwerken? En toen was er dan Das Leben der Anderen, eindelijk een serieuze speelfilm die de praktijken van de staatsveiligheidsdienst, een van de pijlers van de DDR, aan de kaak stelde. De minister van Cultuur en Media, Bernd Neumann, nodigde politieke kopstukken voor een voorpremière uit en sprak over ‘een fantastische film, die de jongste Duitse geschiedenis zeer emotioneel in beeld brengt’. De DDR met haar fijnmazige geheime dienst stond van de ene op de andere dag in het brandpunt van de publieke belangstelling – in Oost én West. Dat kwam goed uit, de regering had net een commissie ingesteld, die voor de ‘Verwerking van de SED-dictatuur’ mooie plannen had bedacht: een forum, een onderzoeks- en documentatiecentrum en officiële gedenkplaatsen. Het aftandse thema DDR was talk of the town – met dank aan regisseur Florian Henckel von Donnersmarck. Maar zo eenvoudig ging dat natuurlijk niet. Ook de naoorlogse Duitse geschiedenis is er een vol landmijnen. De zender Deutschland-Radio vatte de reacties op de film als volgt samen: ‘Verwerking van de geschiedenis of kassamagneet? Cultfilm of politieke onkunde? Levende geschiedenis of preventief vrijspreken van werkelijke daders?’ Elk detail in de film klopt, zeggen oud-Stasifunctionarissen en –slachtoffers, en hun bewondering geldt het feit dat een West-Duitser dat voor elkaar heeft gekregen. Toch zeggen even zovele: Zo was het helemaal niet. Nogmaals Deutschland-Radio, die kritiekpunten verzamelde: ‘Zat een Stasi-officier die een Operative Vorgang leidde zelf aan de afluisterapparaatuur en typte verslagen? Nee. Was hij erbij wanneer de afluisterapparatuur in de woning werd aangebracht? Zeer onwaarschijnlijk. Zijn er gevallen bekend, waarin een undercover-agent van het ministerie voor Staatsveiligheid zijn slachtoffer te hulp schoot en in het diepste geheim bewijsmiddelen liet verdwijnen – en zo ja, zou dit dan slechts een strafoverplaatsing tot gevolg hebben gehad? Nee, de betrokkene zou zeker op een onderzoek en gevangenschap hebben moeten rekenen.’ De lijst met voorbeelden is naar believen te verlengen, maar de vraag is: doet het er toe of het wel of het niet zo was? Moet het dan werkelijk zo geweest zijn?Niet per se. Donnersmarck wilde dat zijn film authentiek was, maar hij wilde niet naar het realisme afglijden, de film moest juist hyperrealistisch zijn, een uitvergroting, een hyperbool. Dat is gelukt. De ‘operettes’ over de DDR zijn opgevolgd door een ‘opera’. En daarmee zijn we een stap verder. Das Leben der Anderen is een film die onomwonden over de grote thema’s gaat: over goed en kwaad, over liefde en verraad. De lijnen zijn duidelijk getrokken, de rollen scherp afgebakend, de film is beladen met symboliek. Niet voor niets speelt hij in het jaar 1984, zodat het – inmiddels tamelijk sleetse – literaire idioom van de dictatuur meeresoneert. Regisseur Donnersmarck wilde helemaal geen film over de Stasi maken. De Stasi is slechts de tot de verbeelding sprekende context voor zijn eigen thematiek. In het dagblad Die Welt zei hij begin vorig jaar: ‘Mijn film gaat over het vermogen van de mens voor het goede te kiezen, ongeacht hoe ver hij al op de verkeerde weg is voortgeschreden.’ Tussen de hanenbalken hoort Stasi-man Wiesler hoe de toneelschrijver en zijn vriendin de liefde bedrijven, en je ziet hem weekhartig worden. Als de limousine van de minister de actrice enkele dagen later thuis afzet, begrijpt Wiesler dat zijn werk alleen de begeerte van de Partijbons dient en schiet de eerste barst in zijn politieke onwrikbaarheid. En dan gaat het snel. In zijn troosteloze flat leest hij romantische zinnen over liefde in een boek van Brecht, dat hij uit Dreymans woning heeft gestolen. Wanneer Dreyman hoort dat zijn favoriete regisseur, die al tien jaar als dissident thuiszit, zich heeft verhangen, speelt hij op de piano de Sonate vom Guten Menschen. In de nok van het huis luistert Wiesler mee, stille tranen lopen over zijn wangen. Ondertussen zegt Dreyman tegen zijn vriendin: ‘Kan iemand die deze muziek heeft gehoord, ik bedoel echt gehoord, nog een slecht mens zijn?’ De vraag stellen is hem beantwoorden. HGW XX/7 is door de liefde en de kunst aangeraakt, hij begint zich heimelijk als Dreymans beschermengel in te zetten. De havik is duif geworden. Dat is het grote gebaar van de opera, het is even slikken. Ars en amor bewerkstelligen in een handomdraai het goede. Hier geeft Donnersmarck zijn romantische inborst bloot. En hier toont hij aan dat het hem niet om de Stasi, niet om het DDR-verleden gaat.Het is niet zo dat Donnersmarck dat verleden voor zijn film misbruikt, vindt Hubertus Knabe, historicus en directeur van de Gedenkstätte Berlin-Hohenschönhausen, de voormalige Stasi-gevangenis, maar zijn film draagt ook niet bij aan een juiste voorstelling van zaken. ‘Het gaat om een Stasi-officier die tot inkeer komt. Zulke Stasi-officieren waren er niet,’ zegt hij in de Volkskrant. Dat is een wel erg krasse uitspraak. Maar het is zeker zo kras, en pijnlijk bovendien, dat de eerste serieuze speelfilm over de Staatssicherheit als positieve held een Stasi-Hauptmann heeft. Dat heeft veel kwaad bloed gezet. Donnersmarck zelf gaat het niet aan, hij heeft ‘geen pedagogiek willen bedrijven’, hij heeft ‘alleen mooi en spannend vertier willen bieden’. De film heeft het maatschappelijk debat aangewakkerd, maar hij maakt de DDR tevens onschadelijk door Dreyman na de Wende een boek te laten schrijven met de titel Die Sonate vom Guten Menschen en de opdracht: ‘aan HGW XX/7 in dankbaarheid’. Het verleden is afgehandeld. Dat is aangenaam geruststellend. Maar geruststelling is misplaatst. Wat zich in de Sovjetbezettingszone heeft afgespeeld, heeft nog nauwelijks een plaats gekregen in het collectieve geheugen, in kunst en cultuur. Er zijn nog slechts omtrekkende bewegingen gemaakt, de tijd wordt rijp voor verdere toenaderingspogingen. Wat heeft er zich in de hoofden van de Wieslers en hun slachtoffers afgespeeld, hoe functioneerde de DDR op persoonlijk niveau, wat heeft dat met mensen gedaan? Het bouwsel van herinneren, verdringen, verwerken – dat gevoed en gevormd wordt door documenten, boeken, films, dagboeken, kunstwerken, toneelstukken, onderzoek, muziek, verhalen, foto’s, memoires – staat pas in de steigers. Met horten en stoten komen de werkzaamheden op gang. Ze worden gehinderd door stemmen die elke nuance smoren met een gemakzuchtig Westers gelijk achteraf, of stemmen die het naoorlogse verleden goedpraten, de dictatuur achteraf bagatelliseren, of die maar blijven herhalen dat het toch niets was in vergelijking met de verschrikkingen van de nazi-jaren – een effectieve strategie om slachtoffers monddood te maken. En om de kop in het zand te steken. ‘Alle problemen van het verleden zullen in de toekomst opgelost moeten worden,’ luidt de titel van een schilderij van A.R. Penck (Dresden, 1939), dat in het Kanzleramt in Berlijn hing. Het is tevens het thema van Jeder schweigt von etwas anderem, de documentaire van Marc Bauder en Dörte Franke die in september uit de schaduw van Das Leben der Anderen opdook. De documentaire uit de ZDF-serie Das kleine Fernsehspiel gaat verder waar Donnersmarcks film ophoudt. Net als Dreyman behoren de hoofdpersonen tot de ‘geïntegreerde generatie’: geboren in de jaren vijftig in de DDR uit ouders van de ‘opbouwgeneratie’. Toen het Stasi-net zich om Dreyman begon te sluiten, woonden Anne Gollin, Utz Rachowski en het echtpaar Matthias en Tine Storck al in de Bondsrepubliek, ze waren als politieke paria’s verkocht voor westerse valuta na twee jaar gevangenschap wegens staatsvijandige opruiing, verspreiding van schotschriften, het belachelijk maken van het socialisme in de openbaarheid en verijdelde republiekvlucht. In de film komen niet alleen zij, maar ook hun ouders en hun kinderen aan het woord – elke generatie apart. Zo wordt duidelijk hoe verschillend hun omgang met het DDR-verleden is, hoe elke generatie er op eigen wijze mee knokt, of daar nu stilletjes over wordt gezwegen, of onophoudelijk over wordt gesproken. De vader van Anne Gollin, die bij de politie was, vindt nog steeds dat zijn dochter terecht de consequenties van haar gedrag heeft moeten dragen. Tijdens haar gevangenschap zorgden haar ouders voor Sebastian, haar zoon van anderhalf. Hun trouw aan de staat werd pas echt op de proef gesteld toen Sebastian plotseling was verdwenen. Uiteindelijk vonden ze hem ergens op de quarantaine-afdeling van een ziekenhuis terug. ‘Dat deed me de das om,’ vertelt Annes moeder. ‘We mochten alleen door de gordijnen naar hem gluren.’ Haar mans gezicht verandert in een slagveld van zenuwtrekken, hij sluit zijn ogen. Anne Gollin vertelt dat haar zoon na haar vrijlating volledig van haar vervreemd was. ‘Onze kinderen,’ zegt ze, ‘lopen met onze last rond en wij kunnen ze er eigenlijk helemaal niet bij helpen hun problemen op te lossen. We kunnen maar één ding doen: ons terugtrekken, hen niet voor de voeten lopen.’ In de hele documentaire is Sebastian de aanwezigste afwezige. Pas aan het eind duikt hij op. Hij zit met zijn moeder op een terras in een koud zonnetje. Hij rookt, hij fronst zijn voorhoofd, de blik naar binnen, afwerend, zijn moeder zegt wat, hij mompelt wat terug, maar het geluid staat uit. Na een kwart eeuw wordt het leven van de hoofdpersonen uit Jeder schweigt von etwas anderem nog door hun DDR-verleden beheerst, zij ontkomen niet aan hun door het ministerie voor Staatsveiligheid gebrandmerkte lot. Ze zijn getraumatiseerd: het verleden blijft heden, alles wordt voortdurend herkauwd, in gedachten, in nachtmerries, overal, altijd. Maar verteren lukt niet. Hun kinderen behoren zonder overdrijving tot de psychosociale categorie tweede generatie: zij werden vanaf hun geboorte tot op de dag van vandaag met het trauma van hun ouders meegesleurd. ‘Andere ouders gingen met hun kinderen naar het pretpark,’ zegt Tine Storck, ‘wij gingen naar het Oosten om Stasiakten lezen.’ Als haar man dat wegwuift, zegt ze dat zij het moeilijk vindt kinderen bij te brengen dat zij en haar man geen keus hadden, dat ze wel met hun verleden aan de slag móesten. Dochter Hannah kan haar weerzin nauwelijks onderdrukken en zegt dat ze de verhalen van haar ouders soms niet meer kan horen: ‘Niet weer, dat thema, alsjeblieft!’ Natuurlijk vind ze het ook belangrijk dat de volgende generaties erover horen, ‘maar dat in de Stasiakten rondwoelen, ik weet niet wat dat oplevert. Wie wordt daar uiteindelijk beter van?’ Maar ze zegt ook: ‘Wanneer ik eraan denk dat ze maar iets ouder waren dan ik nu. Of ik dat zou kunnen, zo voor mijn mening uitkomen en mijn toekomst op het spel zetten? Dat bewonder ik toch wel aan ze. Maar het zijn desondanks toch ook gewoon maar mijn ouders.’ Matthias Storck schreef een boek over zijn leven, zijn twee oudsten hebben het gelezen, maar zijn er tegen hem nog nooit over begonnen. Hij wacht af. ‘Misschien vinden ze het ook allemaal moeilijk voorstelbaar, omdat de wereld die die ellende veroorzaakt heeft, niet meer bestaat. Voor hen.’ Ook met zijn eigen vader heeft hij er nadien niet over kunnen praten, hoewel ze beiden predikant waren, mannen van het Woord. Pas vlak voor zijn dood, toen het al te laat was, kwam Matthias Storck erachter dat zijn vader indertijd contacten met de Stasi had, en door hen werd gechanteerd, en dat hij nooit de moed had gehad dat zijn zoon te vertellen.Jeder schweigt von etwas anderem knijpt je de keel dicht. Naar schatting zijn een kwart miljoen DDR-burgers net als Gollin, Rachowski en de Storcks om politieke redenen achter de tralies verdwenen. En om hen heen leefde een wijde kring van familieleden, collega’s, buren in angst, ze moesten op hun tellen passen, waren verdacht. Ze waren bang, ze hebben gepraat, of waren zelfs Informelle Mitarbeiter van de Stasi en leefden eenzaam met hun overtuiging of verraad. Het leven in een socialistische utopie – die in de tijd van Koude Oorlog al snel verwerd tot een fijnmazige spionnensamenleving – heeft tot op de dag van vandaag zijn sporen achtergelaten. De verwerking daarvan is nog maar nauwelijks begonnen. Dat is ook niet zo vreemd: na de Tweede Wereldoorlog duurde het decennia voordat de Vergangenheitsaufarbeitung op gang kwam. Pas na een halve eeuw begon het ergens op te lijken: het collectieve geheugen groeide uit tot het imposante gelaagde bouwsel dat het nu is – en dat nooit afkomt. Eerst keren mensen hun gezicht naar de toekomst, dan merken ze dat aan de beelden van het verleden niet te ontkomen valt: door alle kieren en gaten blijven ze naar buiten dringen. Er ontstaan Erinnerungsräume. Ook Sebastian Gollin en de kinderen Storck zullen de last die ze van hun ouders erfden hoe dan ook vormgeven. Naar een motto van de schrijver W. G. Sebald: Zerstöret das Letzte, die Erinnerung nicht. De dvd van ‘Jeder schweigt von etwas anderen’ is vanaf half maart te koop via www.gmfilms.de

icon

Der Kummer von Waltraud Hüsmert

www.boekvertalers.nl, 9 februari 2009

Vertaalster Waltraud Hüsmert won afgelopen januari de Else Ottenprijs 2008 voor haar Duitse hervertaling van Hugo Claus' magnum opus Het verdriet van België. Wederom gelauwerd,: een ‘übersetzerische Großtat', aldus de jury.

icon

Blik achter een blinde muur

Vrij Nederland, 6 september 2008

Negentien jaar na de val van de Muur toont fotomanifestatie Noorderlicht foto´s uit het (voormalige) Oostblok. In VN een voorproefje. En journaliste Pauline de Bok, in de jaren tachtig kritisch getuige aan beide kanten van de Muur, kijkt terug.

icon

Het eeuwig misverstand

ongepubliceerd, 1 juli 2006

Sinds mensenheugenis trekken mens en hond samen op. De relatie is hecht en blijkt goed voor ons welzijn. We geven hoog op over de trouw van onze viervoeter, we dichten hem heel wat menselijks toe. Hij fungeert zelfs als substituut-mens. Tegelijkertijd hebben we er steeds meer moeite mee hem te geven wat hij nodig heeft: een baas. Omdat wij geen hond willen zijn.

icon

I love bureaucratie

de Volkskrant, 13 april 2006

Het is flauw en verwend. We verwisselen simpelweg steeds onze pet: `Iedereen het best mogelijke´ en `Weg met de bureaucratie´, al naar gelang het ons uitkomt. Natuurlijk houdt niemand van bureaucratie.

icon

Kwade trouw

30 september 2004

'Wat ik, na twintig jaar freelance journalistiek, steeds onbevattelijker ga vinden, is dat uitgevers en redacties zich niet doodschamen voor hun eigen blinde vlek.' FLA-voorzitter Pauline de Bok haalt uit.

Bang voor het verpleeghuis

de Volkskrant, 30 augustus 2003

Het idee is onuitroeibaar: een verpleeghuis is het voorgeborchte van de hel. Maar is dat beeld eigenlijk wel gerechtvaardigd? Veel bewoners zelf denken daar heel anders over. Het verpleeghuis confronteert ons met onze vergankelijkheid en daar willen we liever niet van weten. Geconcentreerd smeert meneer Harmsen pindakaas tussen de klodders margarine op zijn boterham. Het mes blijft plakken. Hij probeert het los te krijgen, de boterham belandt naast zijn bord op het tafelkleed, natuurlijk met de besmeerde kant naar beneden. Daar strooit hij nog wat hagelslag eroverheen – hij is dol op chocolade – en probeert de boterham aan stukken te snijden. Uiteindelijk weet hij een halve boterham in zijn mond te stoppen, zijn vingers zijn besmeurd met pindakaas. Hij neemt een slok chocomel, langs zijn kin druppelt een straaltje op zijn overhemd. Naast hem lurkt mevrouw Van Dalen aan haar plastic tuitbeker met groentesoep. Aan een andere tafel zit een verzorgster naast het hoge bed van tante Rie en propt zachtjes witte broodblokjes met jam in haar ingevallen mond. Af en toe kijkt ze de huiskamer rond, maar ze komt meneer Harmsen niet te hulp. Ook de vrijwilligster die redderend rondgaat laat hem modderen. Ze staan er met z'n tweeën voor, de rest van het personeel is lunchen. Hoe is het mogelijk, dacht ik aanvankelijk hoofdschuddend terwijl ik mijn oude vriend Henk een slokje karnemelk gaf, dat er net tijdens de lunch zo weinig personeel is. Dat moet toch anders geregeld kunnen worden. Is dat nu het beruchte personeelstekort in de zorg dat om zich heen grijpt? Het heeft er alle schijn van, maar toch is er hier iets anders aan de hand. De meeste bewoners van Beukenlaan 6 – een psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis – moeten nog zelf eten, 'handen op de rug' krijgen de verzorgsters als opdracht mee. Het valt niet mee, het geknoei van meneer Harmsen aan te zien en niets te doen, maar het is onderdeel van zijn zorgplan. Hij kán het nog zelf, als hij te veel geholpen wordt, gaat zijn fijne motoriek nog sneller achteruit en wordt hij eerder dan nodig volkomen afhankelijk. Ik herinner me ook andere perioden op dezelfde afdeling, toen moest tweederde van de bewoners gevoerd worden. Nooit zullen ze naar een verpleeghuis gaan, hoor ik gezonde volwassenen vaak roepen. Als je je in een verpleeghuis laat duwen ben je een sukkel, een loser. Ze zijn er wel eens geweest, het is het voorgeborchte van de hel. Al die ouderen die de godganse dag aan tafel zitten of voor het raam in een rolstoel, in zichzelf gekeerd, suffend, kwijlend. De lucht is dik van verveling, om te stikken. Dat is toch mensonwaardig. Nee, zij zullen tijdig hun maatregelen nemen, zij laten niet met zich sollen. Nooit zullen ze zo diep zinken dat ze de regie over hun eigen leven verliezen. mensonwaardig? Gebrek aan voorstellingsvermogen is dat. Het 'ik spreek je later nog wel eens' brandt op mijn lippen. Goed, het is vaak even schrikken een eerste bezoek aan een verpleeghuis. Niet omdat het er nu per se zo verschrikkelijk is, maar omdat de bewoners zo oud en krakkemikkig zijn en niet lijken op de vitale senioren die ons in media en reclame toelachen en die wij graag als ons voorland zien. Het verpleeghuis drukt ons met de neus op onze vergankelijkheid. De vergrijzing van Nederland gaat over ons, volwassenen tussen de twintig en zestig. We worden met z'n allen steeds ouder, dus komen we massaal op een leeftijd waarop dementie en beroertes toeslaan, aandoeningen waarmee je nog jaren, vaak zeer hulpbehoevend, verder kunt leven. Momenteel zijn er zo'n 175 duizend mensen met dementie, in 2050 zullen het er volgens de Gezondheidsraad rond de 412 duizend zijn. Het aantal mensen dat met de gevolgen van een beroerte leeft is nu 120 duizend, het is de belangrijkste oorzaak van invaliditeit in ons land, jaarlijks worden dertigduizend mensen voor het eerst door een beroerte getroffen. En dan komen daar al die mensen met andere ouderdomsaandoeningen zoals hartfalen nog bij. Voor velen van ons zal er een moment komen waarop thuiszorg niet meer volstaat. Of waarop de vraag rijst of het wel zo prettig is om in je piere-eentje thuis in een rolstoel je laatste dagen te slijten tussen steeds meer elektronische hulpmiddelen, en viermaal daags een verzorgster in en uit te zien vliegen voor je persoonlijke verzorging. Telkens een andere, ook dat nog. Dan kan een verpleeghuis een uitkomst worden. Hoe het ook zij, verpleeghuiszorg in een of andere vorm, zal voor steeds meer mensen het laatste station worden. Is dat wel zo erg? Ja, het is erg, in zoverre de condition humaine nu eenmaal erg is. Of zoals Schopenhauer opmerkte – en zie daar maar eens een speld tussen te krijgen – : 'Het allerergste komt nog.' Niet meer kunnen lopen, gevoerd moeten worden, in je broek poepen, bang zijn, boos, onbedaarlijk moeten huilen, pijn hebben, buiten zinnen raken. Dat is waarmee het verpleeghuis ons confronteert: een heel huis vol aftakeling, ziekte en nakende dood. Maar of dat mensonwaardig is? Ik zou niet weten waarom. Het is de actieve volwassene, in de kracht van zijn leven, die het niet kan aanzien. Het zijn de zoons en dochters die hun ouders bij het verpleeghuis hebben afgeleverd, omdat het echt niet meer ging, omdat het gevaarlijk werd, en die gebukt onder schuldgevoel op hoge toon het beste eisen. En dat beste is dan vervolgens nooit goed genoeg. na jaren van liefdevolle verzorging Wie beweert dat de verpleeghuiszorg in Nederland zo slecht niet is, wordt bedolven onder voorbeelden van het tegendeel. Die worden rondverteld, die halen de krant en soms zijn ze ook ten hemel schreiend, maar daar gaat het nu niet om. Er is ook nog iets anders, een minder luide boodschap die je doorgaans alleen gedrukt in overlijdensadvertenties aantreft: 'na jaren van liefdevolle verzorging in huize…' Bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen zijn in grote lijnen tevreden, zo bleek deze zomer uit 'Alles naar wens? Kwaliteitsonderzoek in verpleging en verzorging', de derde rapportage van de Stichting Cliënt & Kwaliteit. De Stichting is geen initiatief van de instellingen zelf maar een werkmaatschappij van cliëntenorganisaties. Meer dan achtduizend bewoners of hun contactpersonen bij 227 zorginstellingen zijn ondervraagd, plus de cliëntenraden en het management. Bewoners kunnen hun dag indelen zoals ze dat zelf willen, het personeel is vriendelijk, de maaltijden zien er verzorgd uit en de was is schoon. Ook vindt ruim driekwart dat er genoeg activiteiten worden georganiseerd, al zouden velen wel graag wat vaker naar buiten gaan. Grote wrevel wekt de uitdrukking 'We komen zo', dat kunnen bewoners niet meer hóren, en een op de drie vindt dat de verzorging te gehaast gebeurt. Verder willen veel bewoners graag dat het personeel naamplaatjes draagt met grote letters, vooral omdat er zoveel personeelswisselingen zijn. Het zijn allemaal klachten die vooral voortkomen uit gebrek aan tijd en personeel. Als sleutelbegrippen voor goede zorg gelden: voldoende persoonlijke aandacht, respect en zoveel mogelijk behoud van zelfstandigheid. Dus knoeit meneer Harmsen met zijn eten, houdt tante Rie haar mond open in de verwachting dat er iets in wordt gestopt en eten vier gedistingeerde dames gezamenlijk aan een ronde tafel hun maaltijden. Tot mevrouw Wouters ineens opstaat en de verzorgster trillend als een espenblad aanklampt: 'Waar is mijn man?' Het meisje slikt even en zegt dan dat hij dood is, weet ze dat niet meer, een jaar geleden, haar kinderen waren erbij. Mevrouw Wouters wordt vuurrood en wanhopig huilend zakt ze neer in haar leunstoel. De verzorgster komt even bij haar zitten, aait over haar wang, praat en aait. Dagen gaat het nu al zo, telkens weer die vraag, die vreselijke mededeling, telkens weer dat nieuwe verdriet. Mevrouw Wouters verkeert op het randje, haar wordt nog de waarheid verteld, maar lang zal dat niet meer duren. De tijd is bijna aangebroken dat ze niet meer merkt of haar man dood is of leeft, en dat ze door elkaar husselt of hij haar man, vader of zoon is, die belangrijke steun en toeverlaat in haar leven. condition humaine Ouderen scheppen zich vaak weer ouders. Veilig moeten ze zich weten. Ze vragen hun kinderen raad, laten zich door hen de les lezen, zoeken steun bij hen en nestwarmte. Ieder volwassen kind kent dat omslagpunt, 'moeder is oud geworden' zeggen we dan en voelen ons al licht verweesd. Terwijl onze eigen kinderen het heft in eigen hand gaan nemen, besteden onze ouders de regie over hun leven steeds meer aan ons uit. Eerst omdat ze moe zijn, minder aankunnen, de grip kwijtraken; later – in het geval ze naar het verpleeghuis gaan – omdat wij die in het volle leven staan wel zullen weten wat goed voor hen is; en uiteindelijk omdat ze als een grote oude baby in bed liggen, mondjesmaat gevoerd worden en alleen nog reageren als we wiegeliedjes zingen, strelen en murmelen dat het goed is. Dat is de condition humaine, we beginnen als baby en hoe ouder we worden des te groter is de kans dat we weer als baby eindigen. Er is één cruciaal verschil: de richting. De een ontwikkelt zich, de ander takelt af. Een baby volgt een opgaande lijn, leert snel, eigent zich de wereld om hem heen geleidelijk toe, wordt steeds zelfstandiger; een oudere volgt een neergaande lijn: hij raakt zijn lichamelijke en geestelijke vermogens kwijt, verliest de grip op zijn buiten- en binnenwereld en wordt steeds hulpelozer. Verkindsen heette dat vroeger – 'door hoge ouderdom zwak van geest worden' volgens het woordenboek – maar al jaren staat dat woord nummer 1 in de top 10 van verboden woorden. Een prachtig woord, er is geen beter woord, er is geen woord dat preciezer uitdrukt wat er — in elk geval fenomenologisch — gebeurt. Wat is er mis met verkindsen? Het woord zou van gebrek aan respect getuigen. Net zoals een demente toespreken als een kind, dat mag ook niet. En in de praktijk doet iedereen het. Of andere met kinderen geassocieerde woorden als voeren en luier, ook die zijn taboe in de ouderenzorg. Een luier heet een inlegger of 'tena' (naar het merk). Maar wat is dan toch dat respect? De ander hoe dan ook tegemoettreden als volwassen, zelfstandig, zelfbeschikkend medemens? Onhoudbaar lijkt me. Daarmee doe je zowel een kind als een dementerende oudere ernstig tekort. Alles draait altijd om de volwassene, hij ziet zichzelf als de meest volledige mens, op volwassen leeftijd is hij het meest zichzelf, als volwassene moeten we hem serieus nemen. Niet het kind dat die volwassene óók eens was, of de puber, niet de demente die die volwassene misschien wordt. Nee, het is de volwassene die zichzelf zo serieus neemt, zo op een voetstuk plaatst dat hij de gedachte niet verdraagt dat hij misschien weer gaat verkindsen. In zijn vaandel staat zijn volwassen gelijk geschreven en hij zwaait er verwoed mee om de angst te verdrijven voor het moment dat hij zijn lot niet meer in eigen hand heeft. De volwassene lijdt aan het onvermogen zich voor te stellen dat zijn bewustzijn verandert als hij ziek of ouder wordt en al helemaal als hij verkindst. Het liefst zou hij dat toekomstige verkindste bewustzijn onder curatele van zijn huidige bewustzijn laten stellen. Dat zou gebeuren als een wilsbeschikking het laatste woord zou hebben over zijn toekomstig dementerend bestaan. Het is maar goed dat een aftakelend lichaam niet wordt geregeerd door het bewustzijn van een zelfbeschikkende volwassene, of erger nog zo'n bewustzijn hééft. Een poepbroek van een kind is niet zo erg, dat gaat over, hij moet nog zindelijk worden en bouwt aan zijn decorum, op weg naar de volwassenheid, maar een onafhankelijke volwassene aftakelend met een poepbroek in de huiskamer. Mensonterend! Gelukkig kan het de verkindsende oudere zelf gaandeweg steeds minder schelen, omdat hij langzaam afglijdt naar een vegetatieve staat waarin decorum niet meer telt. Gelukkig verandert zijn bewustzijn met zijn lichaam mee. De moeilijkste fasen zijn die waarin dat niet zo is, omgekeerde groeistuipen zijn dat, en die doen pijn. dreigend gebrek aan zorg De parallellen tussen kinderen en ouderen liggen voor het oprapen, ze zijn mooi in hun eenvoud, ze hebben praktisch nut en toch laat bijna iedereen ze liggen. De belangrijkste is dat kinderen en ouderen overgeleverd zijn aan hun omgeving. De afgelopen jaren heb ik veel verschillende verpleeghuizen bezocht en in de meeste kon ik mezelf in oude, verkindste staat redelijk tot goed voorstellen. Voor het eindeloze geduld van verzorgenden kon ik alleen maar bewondering hebben, voor de kneepjes van het vak die het gesol met mensen inperken, voor hun vermogen om boosheid, agressie en verdriet niet op zichzelf te betrekken. De meeste verzorgenden gaven iedere bewoner de aandacht en verzorging die bij hem en het stadium van zijn aftakeling paste. Dat ze dat opbrengen heeft veel te maken met de moederlijke, beschermende, tedere gevoelens die ouderen – net als kinderen – bij volwassenen oproepen. Dat heeft de natuur goed geregeld. Toch denk ik soms met angst en beven aan de toekomst, de mijne ook. Naar oud en gebrekkig worden ziet niemand uit, maar pas echt bedreigend wordt het bij gebrek aan zorg. En daar stevenen we nu keihard op af. Want de vergrijzing levert een enorme groei van de behoefte aan zorg op. De Gezondheidsraad becijferde dat in 2000 tegenover elke dementerende nog 63 potentiële werknemers stonden, dat dat er in 2010 nog maar 55 zullen zijn en in 2050 een schamele 27. Meer efficiëntie is de toverformule die uit Den Haag komt, de vorige staatssecretaris van VWS, Ross-van Dorp, wilde dat verpleeg- en verzorgingshuizen dit jaar ruim zestig miljoen euro zouden bezuinigen door efficiënter te gaan werken. Dat betekent meer doen in kortere tijd, automatiseren, standaardiseren, net zoals dat gebeurt in de productie en dienstverlening. In de service werkt al bijna geen levende ziel meer ›veel te duur‹ daar moeten pinautomaten, automatische telefoonstemmen en websites mensen van vlees en bloed vervangen. Met steeds minder mensen steeds meer doen. Zelfs in het ziekenhuis gebeurt dat, en tot op zekere hoogte kan dat bij genezen (cure). Maar bij zorg (care) is het ondenkbaar. Zorg draait om menselijk contact, het is niets zonder dat. Daarvoor is tijd nodig en tijd wordt steeds duurder, het is het kostbaarste wat we hebben. Tijd betekent heel simpel dat verzorgsters 's ochtends niet binnen komen stormen met de washand in de aanslag, maar iemand eerst rustig wakker laten worden. Op veel kan bezuinigd worden ›hulpmiddelen en therapieën zijn echt vers twee‹ maar niet op tijd en aandacht. Als we die niet over hebben voor hulpbehoevende ouderen dan verworden verpleeghuizen inderdaad in snel tempo tot de infernale oorden waarvoor velen ze nu al houden

  • Taal / Language

      Nederlands
  • Boeken

    • Das Schweigen der Frösche
    • De poel
    • About The Pond
    • About Prey. A year of hunting
    • Berichten van een naderend einde (fragment)
    • Beute. Mein Jahr auf der Jagd
    • Blankow oder Das Verlangen nach Heimat
    • Blankow of het verlangen naar Heimat
    • Buit. Een jachtjaar
    • De beleidsmachine
    • De jaagster
    • Doodsberichten
    • Het land van Lely. Reisboek in 103 stukken
    • Kleurrijk ondernemen
    • Leven met hiv
    • Steden zonder geheugen. In het voetspoor van Isaak Babel
    • Stof tot stof
    • SWR-Bestenliste 2010
    • Tatzen im Schnee
    • Van Brody naar Berestetsjko
    • ‘Jochen, schaff dir eine Kuh an’
  • Kranten en tijdschriften

    • Armada
    • Biografie Lemmer-Delfzijl
    • De Gids
    • De Groene Amsterdammer
    • De Jager
    • Denkbeeld
    • Divers
    • Duitslandweb.nl
    • Eigen Huis Magazine
    • Filter
    • Het Oog in 't Zeil
    • Intermediair
    • Literair Nederland
    • Maandblad O
    • Magazine Buit
    • Mainline
    • Markant
    • Mentaal
    • Metro
    • NRC Handelsblad
    • Neue Zürcher Zeitung
    • Nordkurier
    • Psychologie Magazine
    • Seropositief verder
    • Skipr
    • Tijdschrift voor Verzorgenden
    • Trouw
    • Uit&thuis
    • Universiteit Utrecht
    • Universiteit van Amsterdam
    • Vrij Nederland
    • Website BStU
    • de Humanist
    • de Volkskrant
    • ongepubliceerd
    • www.boekvertalers.nl
  • Vertalingen

    • Houthakken. Meesterwerk van Thomas Bernhard
    • Leven met het pistool op tafel
    • Tsjik
    • Een liefde, in gedachten
    • De dief van Bagdad
    • Weidmanns redding
    • We gaan als het donker wordt
    • In andermans handen
    • Het Engelengezicht. Het verhaal van een maffiakiller
  • Onderwerpen

    • Aan het raam
    • Azië
    • Begraafplaatsen
    • Biodiversiteit
    • Bossen
    • Dieren
    • Divers
    • Dood
    • Duitsland
    • Duurzaamheid
    • Fotografie en kunst
    • Gezondheidszorg
    • Jacht
    • Kanalen
    • Klimaat
    • Landschap
    • Levensbeschouwing
    • Literatuur
    • Mensen en dieren
    • Multicultureel
    • Oost-Europa
    • Openbare ruimte
    • Parken
    • Polders
    • Samenleving
    • Vertalen
    • Vertaling
    • Voedselkwesties
  • Series

    • Begraafplaatsen
    • Bossen
    • Columns Metro
    • Columns over jagen
    • Kanalen
    • Parken
    • Polders
  • Trefwoorden

    • Beeldende kunst
    • Begraafplaatsen
    • Berlijn
    • Bossen
    • Dood
    • Drugs
    • Duitsland
    • Germanistiek
    • Gezondheid
    • Isaak Babel
    • Jacht
    • Jongeren
    • Kanalen
    • Landschap
    • Lichaam en geest
    • Literatuur
    • Mens en dier
    • Multicultureel
    • Oekraïne
    • Oorlog
    • Ouderen
    • Parken
    • Polders
    • Psyche
    • Psychiatrie
    • Religie
    • Rusland / Sovjet-Unie
    • Schrijvers
    • Stad
    • Vertalen
    • Ziekte
  • Genres

      beschouwing
  • Jaren

    • 2023
    • 2022
    • 2021
    • 2020
    • 2019
    • 2018
    • 2017
    • 2016
    • 2015
    • 2014
    • 2013
    • 2012
    • 2011
    • 2010
    • 2009
    • 2008
    • 2007
    • 2006
    • 2005
    • 2004
    • 2003
    • 2002
    • 2001
    • 2000
    • 1999
    • 1998
    • 1996
    • 1995
    • 1994
    • 1993
    • 1992
    • 1991
    • 1990

    Copyright 2014 Venus Premium Magazine Theme All Right Reserved.
    Back to top