Landgoed Singraven
Dat was het mooiste, als we naar buiten mochten. Allemaal achter manegebaas meneer IJland aan, de bossen van Singraven in. Naar de watermolen, over de bospaden. En af en toe een greppel over of een omgevallen boom. Langs de Dinkel, in galop, wind in de haren, vrolijke paarden. Waren er ruiterpaden? Ik weet het niet meer. Mochten we daar wel rijden? Geen flauw idee.
De manege is verdwenen onder een Denekampse nieuwbouwwijk, een flinke lap van het bos is geofferd aan een nieuwe rondweg, de dennen aan de rand staan plotseling hoog en bloot te kijk. Pas over jaren zal de nieuwe strook aanplant ze beschutten tegen de oostenwind. Maar landgoed Singraven ligt er weldadig bij. Mooier dan midden jaren zestig. Of mooier. Netter, gerestaureerder, en monumentaler ook, de eiken aan de lange oprijlaan zijn bijna vier decennia groter en dikker geworden.
Wat ik toen niet wist, was dat de oude eigenaar Willem Laan net rond die tijd, in 1966, was overleden. Dat hij Singraven op zijn eenendertigste had geërfd, dat hij gelééfd had voor het landgoed, dat hij ongehuwd was gebleven, geen nazaten had, en dat hij meer van bomen moet hebben gehouden dan van mensen.
Jaren heeft Laan erover getobd wat er na zijn dood met zijn landgoed moest gebeuren. Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten kwamen niet in aanmerking. Hij vreesde dat ze Singraven cultuurhistorisch niet voldoende zouden beschermen. Uiteindelijk schonk hij het aan de Stichting Edwina van Heek, die zich inzet voor Twentse cultuurhistorie en natuurmonumenten. In zijn testament poogde Laan zijn levenswerk nog eens extra veilig te stellen. Hij wilde `dat het landgoed niet in ruimere mate voor het publiek zal worden opengesteld, dan zoals het geval zal zijn bij het einde van het vruchtgebruik,´ dat wil zeggen: bij zijn dood.
‘Oude mensen hebben nog steeds het idee: op Singraven mag je niet komen,’ zegt Alf van Heek, familie van de kinderloze Edwina van Heek en voorzitter van de Stichting. `Ze zien het nog steeds als het heiligdom van Laan. Maar dat is niet meer zo. In deze tijd kun je zo´n mooi gebied niet meer afsluiten.´ Ze hebben geluk met de Dinkel, zegt Van Heek: `Dat is een barrière, met water kun je bezoekers heel goed sturen. Verder leggen we in de kwetsbare gebieden weinig paden aan.´Eind veertiende eeuw is er al sprake van Singraven en sindsdien heeft het vele eigenaren gehad, die het vooral als buitenverblijf en jachtgoed hielden. Het landgoed heeft veel meegemaakt. In de Tachtigjarige Oorlog werd het geplunderd door Spaanse troepen, in de eeuwen daarna vraten de varkens het bos leeg, de kaalkap voor scheepsbouw, bouw- en brandhout deed de rest. De ene eigenaar buitte Singraven uit, de andere knapte het weer op. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog kocht een grote Zaanse handelaar het landgoed voor zijn tuberculeuze vrouw, in de hoop dat de buitenlucht heilzaam voor haar zou zijn. Twee jaar later was ze dood, weer twee jaar later stierf hij zelf. Hun zoon was Willem Laan.
Hij was een pionier en een zonderling, hij legde bossen aan op rijke landbouwgronden – op de essen en in de beekbeddingen. Idióót vonden de boeren het. Bos legde je aan op de allerarmste grond die voor niets anders deugde. Maar Laan had geld en hij zag liever bomen dan koeien. Hij legde ruim honderdvijftig hectare nieuw bos aan, douglassen voor de houtproductie – en geen grove den zoals overal elders in die jaren – en verder vooral eiken. Twente is nu eenmaal het land van de eiken. Bosbaas Stephan Bouhuis: `Als je hier een kapvergunning aanvraagt voor een eik, dan is het of je de burgemeester voor de schenen schopt.´
Ook experimenteerde Laan met buitenlandse boomsoorten en legde een arboretum aan. Wageningse professoren keken hun ogen uit. En nog steeds slaan boskenners achterover als ze Singraven bezoeken, want Laan was zijn tijd vooruit. In Singraven is te zien hoe driekwart eeuw geïntegreerd bosbeheer – het credo van de hedendaagse bosbouw – er uit kan zien. Bouhuis laat me het elzenbroekbos in wording zien. `Dat luistert nauw met grondwater en ondergrondse stromen. Gelukkig hebben wij het stuwrecht voor de watermolen, dus we kunnen het waterpeil zelf reguleren.´ Langs de oever van de Dinkel scheert een gele kwikstraat, een `goede milieu-indicator´. Sinds de jaren zestig is hij zeldzaam geworden, maar op Singraven is hij terug.
Laan zou tevreden zijn geweest, zijn Singraven wordt als een juweel behandeld en het is nog steeds een plek van eigenzinnig natuurbeheer. Maar liefst eenderde van de Nederlandse bossen is zoals Singraven particulier eigendom. Dat behoedt ze voor eenvormigheid. Zo zijn Van Heek en Bouhuis wat minder strikt in de leer dan de `NB-organisaties´, zoals zij de clubs van natuurbeschermers als Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten noemen. Ze zijn bijvoorbeeld net als Laan niet afkerig van buitenlandse bomen. De natuurbeschermers kunnen wel roepen dat het Nederlands bos weer autochtoon moet worden, maar, zegt Alf van Heek: `We hebben hier prachtige oude dikke douglassen staan en heel bijzondere opstanden met acacia´s. Daar is niets op tegen.´ Ondertussen brengt Singraven nogal wat autochtoon zaaigoed voort, zaaigoed met een keurmerk, de zogenaamde Singravenselectie. Een bedrijf uit Zundert komt elke herfst de eikels van de oprijlaan rapen. De bomen zijn al in de negentiende eeuw geplant en stammen uit het Bentheimer woud, net over de grens. Voor Nederlandse begrippen is Singraven een rijk en rijp bos. Kaalkap deed Laan al niet meer. Dood hout laten Van Heek en Bouhuis net als iedere moderne bosbeheerder liggen, maar matiger. `Als ik een mooie boom zie, in de zin van mooie planken,´ zegt Bouhuis, `en ik kan er makkelijk bij, dan haal ik hem weg.´ De vijver bij de watermolen ligt vol boomstammen. Die worden gewaterd. `Het publiek vindt het prachtig,´ zegt Van Heek. `Na een jaar zijn die douglasstammen zo hard als eikenhout,´ verklaart Bouhuis. `We gebruiken ze ook voor onze eigen restauraties. Laatst vroeg een handwerker wat ik onder een dakplaat had zitten, hij kreeg met zijn accuboortje de schroef er niet in. “Hout,” zei ik. Hij wilde het niet geloven.´