Vorig jaar zag ik ze voor het eerst. Ik zat in een kansel bij het korenveld en keek op het kleine doodijsgat dat vanaf mijn erf in oostelijk Duitsland net niet te zien is, omdat het schuilgaat achter een heuvel. Twee grote lichte vlekken stonden aan de rand van de poel. Niet van de kraanvogels, hun contour herken ik op grote afstand. Maar wat dan wel? In mijn kijker staan twee grauwe ganzen. Juist, ganzen. Wat doen die hier nou? In de herfst en het voorjaar hóór ik ze bijna dagelijks en als ik dan opkijk steken ze in een lange sliertige V af tegen de hemel, op weg naar elders. Dan kijk ik ze na en jaagt de Fernweh door mijn hart.
Maar grauwe ganzen die rondwaggelen op de akker? Ik denk meteen aan ruzie over ganzen, jachtverboden, Ganzenakkoorden, nieuwe ruzies, ganzenvergassingen bij Schiphol, als ze in de rui zijn en niet kunnen vliegen. Juist op het moment dus dat er zo weinig vlees op hun botten zit dat ze zelfs voor de pan niet deugen – en mijn jagershart kreunt wat een verspilling.
Met ganzen ben ik mijn onschuld verloren. Voor je het weet landen ze hier massaal en laten ook de Mecklenburgse hooilanden gemillimeterd achter. Niets meer te vreten, voor niemand. Dat kan snel gaan, nog geen halve eeuw geleden werden ganzen in Nederland zelfs nog uitgezet. Dat was leuk, grauwe ganzen, en nuttig: in de nieuwe Oostvaardersplassen konden ze mooi broeden en ze hielden het landschap open.
Toen de kraanvogels dit voorjaar begonnen te baltsen stonden er al twee ganzen op de top van heuvel te blinken in de zon. Hun oranje snavels raakten elkaar, alsof ze elkaar kusten, en dat was natuurlijk ook zo. Even wilde ik van geen ganzenprobleem weten.
Een week later dobberen er twee in het kraanvogelmoerasje bij het bos als er een kraanvogel aan komt zweven. Dan klinkt er een luid gakkeralarm en stijgt tussen de struiken het ene na het andere ganzenpaar op. Zó veel zijn het er al? Drie weken later stapt een ganzenkoppel nerveus door het gras, om hen heen scharrelen vier, vijf jonge pullen. Schattig, ja, heel schattig, maar ook een omineus teken van ecologische verschraling. Het duurt niet lang meer voor ik hier een gans uit de lucht schiet en op tafel zet, denk ik grimmig en watertandend tegelijk.
En de kraanvogels dan, mijn geliefde kraanvogels? Toen ik hier begin jaren tachtig voor het eerst kwam, waren ze nog nergens te bekennen, maar inmiddels hoor ik ze rond Kerst nóg trompetteren, ze blijven zelfs massaal overwinteren, als een tapijt stijgen ze van de maisstoppelvelden op als ik aan kom lopen. Hebben we straks behalve overlast van grauwe ganzen, ook kraanvogeloverlast? vraag ik mezelf nog onwillig af. Een plaatselijke bioloog zegt nuchter: de kraanvogel profiteert van de vermaising van het landschap.
Dus ja, het evenwicht raakt zoek. Ik moet nog even aan de gedachte wennen. Waarom zou ik wel gans eten en geen kraanvogel? Het mag nog niet, maar mijn blik op de kraanvogel begint al te verschuiven. Ik vraag me al af hoe hij smaakt.