Russisch eiland in Europa
De exclave Kaliningrad trekt Duitse nostalgie-toeristen en avon-turiers. Op zoek naar Königsberg, naar oorlogsgeschiedenis, naar smokkel en sterke verhalen. Kaliningrad leek even Europa's Singapore te worden, de verzoening tussen Duitsland en Rusland. Maar het zit in de val.
O ja, zo was het. Een grens is een kilometerslange strook land vol hindernissen, waarvoor je een paar uur moet uittrekken. Tenminste, de grens tussen oost en west. We rijden de bureaucratische sluis in naar het Russische district Kaliningrad. Paspoorten, visa, hotelvouchers, autopapieren, nee andere papieren, blaffen de snorren onder oversized petten. Dat we niet weten hoe de procedures precies zijn, kunnen ze zich niet voorstellen, ze laten de woorden roebels en marken vallen en bestraffen onze westerse arrogantie met extra wachttijd en ongeïnspireerd gerommel in onze kofferbak. We zijn er weer, we zijn in Rusland.
Kaliningrad is in het westen nog steeds bekender onder zijn Duitse naam Königsberg. En bij Königsberg denk je aan de stad, niet aan het district Kaliningrad dat bijna half zo groot is als Nederland. Je denkt hooguit nog aan het voormalige Oost-Pruisen, maar niet aan een gebied dat – omsloten door Polen, Litouwen en de Oostzee – afgesneden is van moedertje Rusland en dat binnen enkele jaren een Russisch eiland in de Europese Unie zal zijn. Zoals West-Berlijn een westers eiland in het Oostblok was.
De meeste literatuur over Kaliningrad is Duits en gaat over een stad die al ruim een halve eeuw niet meer bestaat. Nostalgie en verongelijktheid zijn zo sterk dat je denkt dat de sovjets misschien toch gelijk hadden toen ze het Königsberger slot – dat door de Britten al tot ruïne was gebombardeerd – tot de grond toe afbraken omdat er van Pruisisch militarisme geen spoor over mocht blijven. Tussen 1947 en 1948 werden ook de achtergebleven Duitsers op transport gezet naar het oosten. Ondertussen arriveerden nieuwe bewoners uit heel het sovjetrijk en namen de puinhoop in bezit.
Noordelijk Oost-Pruisen werd Sovjetunie, alle verleden en Heimweh ten spijt. Je ziet het meteen, als je via de brede Leninskij Prospekt over de Pregoljabrug het centrum in rijdt: een ongenaakbare betonkolos staat in z'n eentje op de plek waar vroeger het slot lag. Uit al zijn ramen gaapt leegte. Het bouwsel veranderde al in een ruïne voordat het Huis van de Sovjets kon worden. De bodem rondom het slot bleek een gatenkaas van onderaardse tunnels te zijn en kon het nieuwe machtscentrum niet dragen. 'Ik niet, dan jij ook niet', fluisterde het fantoom van het Pruisische slot tegen de Sovjetunie.
In al zijn bruutheid is het Huis van de Sovjets een aangrijpend gedenkteken. Onbedoeld onthult het in één ferme klap dat Kaliningrad een Russische stad is. Het is net of de geschiedenis uit Andrej Platonovs boek De bouwput van 1930 hier verder is gegaan. In het boek wordt met man en macht gewerkt aan 'het huis voor het toekomstige leven'. Omdat de socialistische toekomst zeer vruchtbaar zou worden, besloot kameraad Pasjkin de bouwput eerst vier, toen zes keer groter te maken dan gepland. Zo liep hij geen enkel risico en zou hij alleen maar op de partijlijn vooruitlopen; later, wanneer de partijlijn zo ver was gevorderd, zou hij haar treffen op een open plek – dan zou de lijn hem zien en hij erop worden gefixeerd als een blijvend punt.
De exclave Kaliningrad trekt Duitse nostalgietoeristen en avonturiers van over de hele wereld. Op zoek naar Königsberg, naar oorlogsgeschiedenis, naar smokkel, maffia en sterke verhalen. 's Avonds in de bar van ons hotel lamenteert een groep Duitse nostalgietoeristen over de wisselkoers, het ontbijt, de klok die een uur vooruit is gegaan en o, o, die Russen. Dit is Duitse Vergangenheitsbewältigung. Nu hebben ze met eigen ogen gezien hoe hun verleden te grabbel is gegooid.
Maar er is sinds enkele jaren ook weer herstel van Königsbergse restanten, natuurlijk met Duits geld. De Dom op het eiland in de Pregel heeft weer een dak en een toren. In de toren is een museum. Meteen klampt een suppoost ons aan, stalen tanden en een leren jack. ‘Haben Sie Fragen?’ Nein. Hij begint te vertellen, vooraan, bij de stichting van Königsberg. Natuurlijk, zo doet een Rus dat. Hij wil ansichtkaarten verkopen en fotoboeken. Hij sleept ons mee naar een zaal met oude caféprullaria, hij houdt vol, tot hij geld ziet of tot we ervandoor gaan. Op de hielen gezeten bestijgen we de trap naar boven.
In de nok zijn rondom ramen. Het buitenlicht is gefilterd door witte vitrage. Hier fluistert een mens vanzelf. Op een zuil staat een borstbeeld van de filosoof Immanuel Kant en daarvoor ligt, omhuld door een groenfluwelen doek, zijn dodenmasker. De Wandergruppe Steinbach in Mecklenburg heeft een kleine krans met linten geschonken: Dem großen Kant. Overal Kant. Zijn stoffelijke resten liggen tegen de buitenmuur van de Dom in een sarcofaag met spijlen ervoor. Kant 1724-1804. Dat is er van hem over, Kant is een unique selling point geworden, bij elke Kaliningrader dwaas ligt zijn naam voor in de mond bestorven.
Kaliningrad nodigt niet uit om de auto uit te komen en door de stad te gaan lopen. De straten zijn lang en breed en afwerend. Het regent. Op straat laveren blond, zwart of rood geverfde vrouwen op dunne hoge hakken langs de gaten in het plaveisel. Eén foute beweging en hun billen piepen onder de minuscule rokjes uit. De bereidheid om mannen te behagen is overdadig en tegelijkertijd vol chagrijn. In diepe kuilen reiken met teer en modder besmeurde grondwerkers emmertjes bagger omhoog. Ze zullen graven tot heel hun sterfelijke element op hun gezicht naarbuiten komt, in Platonovs oer-Russische woorden. Hun chefs staan op de rand door hun glimmende haar te strijken. Op de stoepen zitten baboesjka's de hele dag met een paar tuiltjes bloemen. Of ze verkopen plastic zakken, nog steeds. Mannetjes met aktentassen die aan hun arm lijken vastgegroeid sjokken van hun nutteloze baantjes naar huis; stuk voor stuk romanfiguren, toonbeeld van de vergeefsheid van alles. Vlak bij de kolchozenmarkt staat een enorm staketsel van een fabriek. Op een zijmuur is met moeite te lezen: mensch bleibe herr ueber die maschine. Vergeten verleden, niet opgesmukt en opgediend, dat is eigenlijk het mooist, veronachtzaamd verleden, alsof je stiekem achter de coulissen kijkt. Net als op de Sovjetskij Prospekt, waar boven de poort van een werkplaats een wit reliëf van Stalin hangt.We rijden de stad uit, inmiddels op onze hoede voor militiaposten en politieagenten die zwaaiend met fosforiserende knuppels voor de auto springen. Ze vinden altijd wel een overtreding, maar ze zijn de beroerdsten niet, meestal gaat het bonnenboekje weg en verdwijnt een klein bedrag in hun zak. Ze proberen ook slechts hun dagelijkse kostje bij elkaar te sprokkelen, net als iedereen.
In het midden van het Kaliningraddistrict, in Tsjernjachovsk, het vroegere Insterburg, vinden we bij eerste aanblik Oost-Pruisen terug. De Tweede Wereldoorlog lijkt er nog maar een paar jaar voorbij. De puinhopen zijn al tot groene heuveltjes verwerkt en alles is aangeharkt, maar de oude huizenblokken vertonen nog steeds grote gaten. De resterende panden staan merkwaardig los in de straten, de binnenplaatsen zijn niet meer omsloten, waardoor de Gründerzeit-huizen ongegeneerd hun achterste laten zien. Hier en daar is een grauwe nieuwbouwflat neergeplant. De Bürgersteige zijn nog van oude mozaiëksteentjes, er loopt bijna niemand. Ook al is het zaterdagavond, het is stil op straat. Alsof de mensen en masse zijn vertrokken. Alleen in het Cultuurhuis is het druk. Jongens van hooguit veertien lopen in leren jacks vervaarlijk met hun bovenmaatse sleutelbos te jongleren, meisjes wiebelen hooggehakt en dichtgeplamuurd af en aan naar het damestoilet. Ook hier heeft de kiem voor een Russische toekomst al wortel geschoten. Insterburgs is alleen nog de façade.
Op het platteland staan bij de bouwvallen van Pruisische landgoederen kleine huisjes van grijze baksteen, zoals je ze overal in Rusland vindt. Troosteloze dorpen in de modder. Ze stonden vlak bij een oud dorp; alles was hier overdekt met armoede en verval en alles zag er even triest uit: de oude, lijdzame schuttingen, de in stilte scheef gegroeide bomen langs de weg. (Platonov.) Verval, onverschilligheid en lelijkheid tekenen Kaliningrad misschien nog sterker dan andere Russische oorden, want iedereen is hier pas na de Tweede Wereldoorlog gekomen. Wat zijn dat voor dorpen waar land en gemeenschap zo nieuw zijn? Bind je niet, zorg niet, bekommer je niet, want niets behoort je toe, alles zal je weer afgenomen worden.
Over karrensporen en kapot asfalt komen de mensen uit de omgeving naar de markt in Polessk (vroeger Labiau, 'ein verträumter Ort in idyllischer Landschaft'). Ze eten wat in het restaurant aan het plein. Het is een kale gaarkeuken met schrootjes en zeil. Achter de toonbank staan ronde vrouwen met witte koksmutsen op. Ze kwakken plakkerige macaronie en grijze vleessaus op de borden en krijsen hun bevelen naar de keuken waar hels met potten en pannen wordt gerammeld.
Verder. Tussen zee en kanaal door rijden we naar het uiterste noorden. Over een schipbrug, een oude berkenlaan naar Matrosovo, het vroegere Gilge. Een vrouw uit West-Duitsland zou hier naar haar geboortedorp zijn teruggekeerd. Duitse families wonen er inderdaad: Schneider, Ehrlich, Falkenberg. Ze zijn in de afgelopen tien jaar gekomen, maar niet uit het westen, ze komen uit Siberië, Midden-Azië. Rusland-Duitsers worden ze genoemd, in het hele district wonen er zo'n zevenduizend. De enkeling die het Duits nog machtig is, spreekt met een zwaar accent.Frida Falkenberg (52) danst in de plassen van opwinding en nodigt ons in haar huisje. Ze zet thee en besmeert zelfgebakken sneden brood met een dikke laag geel viskuit, van zelfgevangen vis. ‘Mijn opa en oma zeiden altijd: “Frida, je moet Duits praten, je bent een Duits kind.” De Russen hebben me geslagen tot m'n hoofd bloedde.’ Ze komt uit Irkoetsk. Haar eerste man stierf aan kanker, haar tweede man zoop. Met haar twee zoons van midden twintig en een dochtertje van twaalf kwam ze in Kaliningrad terecht. Naar Duitsland gaan is geen optie. Frida kent de verhalen van Rusland-Duitsers die teleurgesteld terugkwamen: in Kaliningrad mogen ze dan Duitsers zijn, in Duitsland zijn ze Russen en dat betekent niet veel goeds. Maar in de stad Kaliningrad kon ze ook niet overleven. Afgelopen voorjaar belandde ze in Matrosovo, zonder papieren. Ze vond een vervallen huisje met een lapje grond en van de kerk kreeg ze een drachtige koe. ’s Nachts gaat ze elk uur in de stal kijken of het kalveren al begint. Het móet goed gaan. Dan heeft ze binnenkort een kalf. En melk, zodat ze boter en kaas kan maken. Op het platteland kan ze haar hoofd boven water houden. Ze neemt ons mee naar de stal, in het verse stro loeit haar zwartbonte hoop haar toe.
Net als Frida Falkenberg is Kaliningrad een merkwaardige hybride van de geschiedenis. Even leek het daardoor juist kansrijk. Kaliningrad zou uitgroeien tot een Europees Singapore of Hongkong. Het zou de verzoening tussen Duitsland en Rusland worden, een brug tussen oost en west. Maar het is al weer te laat. Kaliningrad raakt omsloten door de Europese Unie. Opgesloten. Want Europa zal haar grenzen potdicht proberen te houden. Kaliningrad zit in de val. Het wordt hooguit een exotisch Klein-Rusland voor westerse toeristen.