Kieldiep
Een fietspad, een doodlopende weg, een stuwdammetje in het water, een statige boerderij. Tot hier is het Kieldiep gegraven. Achter de stuw ligt een geometrisch netwerk van slootjes in drassig weiland. Een zijarm loopt met een haakse bocht naar het Annerveensche Kanaal.
Het Kieldiep wordt omzoomd door de Dorpsstraat en de Pieter Venemakade. Aan weerszijden staan boerderijen en burgerhuizen één rij dik langs het water, af en toe biedt een weiland of zijkanaal een doorkijkje. Dit is een veenkoloniaal lintdorp. Kiel-Windeweer staat op het plaatsnaambordje bij de eerste ophaalbrug, gemeente Hoogezand-Sappemeer. De blinde landkaart van mijn lagere school zweemt me voor ogen: turf, aardappelmeel, suikerbieten, strokarton.
Zo’n acht kilometer strekt het dorp zich uit. Tussen de oevers liggen ijzeren voetbruggetjes met verroeste grondplaten en rafelige randen. Badden heten ze hier. Vroeger konden ze wegdraaien, toen was het dorpshart nog een transportader. Nu dient het kanaal enkel voor afwatering. ‘Kano’s kunnen er nog net onderdoor,’ vertelt een oude man op klompen die over een van de voetbruggen komt aangelopen. ‘Nu is het rustig, maar ’s zomers kan het hier verrekte druk zijn.’ Team Shakespeare staat op zijn baseballpet. ‘De Burgemeester Blinkbrug hebben ze vijf jaar geleden los op de landhoofden gebouwd,’ zegt hij, wijzend op het enige moderne kunstwerk in Kiel-Windeweer. Mocht het Kieldiep weer opengaan voor de scheepvaart, dan is de brug zo omgebouwd tot ophaalbrug. ‘Wij willen dat vanzelf niet,’ verklaart de oude Oortwijn, ‘maar we zitten hier bij de stadsrechten en die trekken zich niks van ons aan.’
Kiel-Windeweer mag dan onder de gemeente Hoogezand-Sappemeer vallen, de grond en het Kieldiep zijn nog steeds eigendom van de stad Groningen. Toen de Stad in de zeventiende eeuw ontdekte dat haar zompige ommelanden een goudmijn aan turf verborgen, begon ze het gebied met kanalen te ontsluiten. Het vuile werk liet ze over aan compagnieën – de projectontwikkelaars van die tijd. In 1637 sloot de Stad een contract met de Nieuwe Friesche ofte Kylcompagnie voor de ontginning van de Kielster venen. De Stad was de kolonisator, met alle uitbuiting van de armeluizige turfstekers van dien. Al tijden is Groningen bezig zich van haar oude bezit te ontdoen, aan de hand van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën van eind jaren zeventig. Pas tegen het jaar 2006 zal de geschiedenis van het gebied niet meer terug te vinden zijn in bestuursstructuur en eigendomsverhoudingen. Ondertussen schiet het onderhoud erbij in: de voetbruggen zitten vol gaten. De Stad vindt dat de Kielsters maar moeten omlopen via de drie grote bruggen of de dam. Terwijl ze eeuwen over de badden heen en weer zijn gegaan.
In het dorp staan verschillende boerderijen te koop. Er wonen nog geen duizend mensen, vroeger waren het er eens zo veel. De meesten zijn van buiten hierheen getrokken. Middenstanders zijn er bijna niet meer. Aan een boerderij hangt een uithangbord ‘Haarhoekje’, verderop is nog een witgoedwinkel en een koekfabriek, uit de verte waait de geur van peperkoek over het kanaal. ‘Vijfentwintig jaar geleden zat er bij de sluizen nog een slager,’ vertelt Oortwijn. ‘En er was een café en een dokter, maar die is inmiddels overleden.’
Ongehinderd door de dichte motregen diept de oude Kielster kanaalverhalen op. Hij schat dat het water zo’n één meter tachtig meter diep is. ‘De overbuurman gaat nogal eens zwemmen, het is een flinke kerel maar hij kan hier niet staan. Een paar jaar geleden heeft hij een kind uit het water gehaald. Ook herten verzuipen hier wel eens, ze zwemmen over maar komen de beschoeiing niet meer op.’ Daarvoor dienen dus de schuin tegen elkaar gezette plankjes met ribbels langs de oevers. Wilduittreeplaatsen heten ze in ambtelijk jargon.
Zelf heeft Oortwijn al vroeg leren zwemmen. ‘Ik ben geboren langs het Oranjekanaal, in 1913. Mijn vader was van Stadskanaal naar Drenthe geëmigreerd. Zwemmen leerde je vanzelf. Ik stond op een brug en kreeg een duwtje van m’n vader: “Zwemmen!” Een hoop mensen hier hebben een heidense schrik voor het water. Maar ik zeg: de mens leeft van water.’
Door de regen rijd ik verder langs het dorpsleven. In een romantische Engelse tuin ligt de hervormde kerk uit 1755 verscholen achter een oude beuk. Een goedkoop opgetrokken gebouwtje doet van een afstandje al aan sport denken, ‘VV Kielwindeweer’ staat erop, de voetbalvereniging. Aan de overkant heet een huis ‘De eerste bult’. Bij de bruggetjes over de zijkanalen verheft het asfalt zich, zo zijn onbedoeld verkeersdrempels ontstaan. Een verkeersbordje wijst kano’s de weg naar het Zuidlaardermeer, twee kilometer naar het westen. Dorpsstraat 46 is een onbedorven sluiswachtershuis. In de vitrine hangt een vergeeld papier van de Ingenieur der Stadsbezittingen Ten Have met sluistarieven ‘Ingevolge Koninklijk Besluit van 30 mei 1956’: ‘1 1/2 cent per ton voor ledige schepen’, ‘3 cent per scheepston voor geladen schepen’ en ‘3 centen per boom, juffer, balk, plank of post’. Dan hoor ik de pendant van landelijke stilte: gillende varkens. Het geluid komt uit een nieuwe lage schuur bij een oude hoeve – voor wie te idyllische ideeën krijgt.
De Pieter Venemakade loopt dood op de provinciale Zuidlaarderweg. De bebouwing neemt af, het Kieldiep gaat alleen verder, tot het met een flauwe bocht Hoogezand-Sappemeer binnenstroomt. Het water verbreedt zich tot een vijver rond een modern bakstenen politiebureau. Midden in het water staat een dynamisch kunstwerken mannetje. Verderop, langs de Abramskade, liggen woonboten in het groene water. Achter de bomen aan de oostelijke oever is een begraafplaats. Op het industrieterrein stuit ik op het hekwerk van Armstrong Building Products. Iets verder loopt het Kieldiep in het Winschoterdiep. Daar wacht het oude kanaal nog een mooie toekomst als onderdeel van het nieuwe stadshart van Hoogezand-Sappemeer. Want wonen aan het water is gewild.