Het is 1969. Ik ben dertien. Op mijn kamer maak ik huiswerk en luister naar de hitparade. Weer zingt Paul van Vliet: Meisjes van 13 niet zo gelukkig / meisjes van 13 d’r net tussenin / te groot voor de poppen / te groot voor de merels / te klein voor de liefde / te klein voor de kerels / Met een glimmende neus en met knokige knietjes / en in hun dagboek staan de kleine verdrietjes / meisjes van 13 vlak voor ’t begin / meisjes van 13 d’r net tussenin.
Telkens als het op de radio komt – en dat is vaak, te vaak – wijst m’n familie lachend op mij. Ineens sta ik te kijk. M’n intieme verwarring staat op single. Prijsgegeven aan iedereen. Discjockeys van Hilversum 3, Radio Noordzee en Veronica kondigen het nummer spotlachend aan. Schaamte en trots. Dit ben ik, iets bijzonders, er is een hit van gemaakt. Dit ben ik, mijn zieleroerselen te grabbel gegooid. Dit ben ik, dertien in een dozijn, in het keurslijf van mijn leeftijd. Dertien. Er net tussenin. Meisjes van dertien in 1969, kind van hun tijd? Hoe was het eerder, voor de generatie van mijn moeder? En hoe is het nu, voor de generatie van iemand die mijn dochter had kunnen zijn? Hoe is het om meisje van dertien te zijn door de jaren heen: een wereld van verschil? Acht vrouwen lezen de dagboeken die ze toen schreven weer door. Acht vrouwen herinneren zich. Van de jaren veertig tot de jaren negentig. Meisjes van dertien, van alle tijden.
1946
HET ZESDE GEBOD
Eens in de maand wandelt Annie Smulders van het pensionaat naar de slagerij van haar ouders. Dan heeft ze een weekend vrij. Ze is de oudste van vijf kinderen. Met acht jaar werd ze in haar woonplaats Weert naar kostschool gedaan.
Als ze dertien is mag ze voor straf drie keer achter elkaar niet naar huis. Met de zes meisjes op haar kamer had ze afgesproken dat ze bloot voor de gordijntjes van hun chambrettes zouden verschijnen. Ze hadden elkaar nog nooit naakt gezien. Eén meisje heeft hen verraden. Een golf van ontzetting ging door het pensionaat. De volgende dagkwam er speciaal een biechtvader. Een doodzonde hadden ze begaan, tegen het zesde gebod: ‘Gij zult geen onkuisheid doen’.
In haar dagboek heeft ze een vaalgroene kaart geplakt met het devies van de Ursulinen-meisjes: ‘SERVIAM. Ik wil dienen.’ Eens per jaar hebben ze drie dagen retraite. Ze schrijft: ‘Retraite. Heerlijk! (…) Het is een rustpunt in ons leven. We moeten ons vorig leven nagaan ’t goede en kwade wat we gedaan hebben. Daarom zijn we zo ingetogen. We praten of leren niet. We zijn de hele dag met God of Maria of andere heiligen bezig. Dat is genoeg.’ De deugden die ze moet beoefenen zijn: 1.nederigheid 2. hulpvaardigheid 3. offervaardigheid. ‘Volg deze drie op en je wordt een mens van karakter en een goede degelijke, katholieke vrouw.’Na de conferentie Over Vriendschap schrijft ze: ‘Wie begrijpt me nu eigenlijk? Heb ik een vriendin die mij begrijpt? Wie begrijpt mij als ik mezelf niet begrijp? Zo’n buien hou ik ook al er op na. Dagenlang ben ik giftig op mij zelf, ongenietbaar voor Vader, Moeder, broers en zusjes, voor heel mijn omgeving. Mijn mond zit vol met snibbige antwoorden.(…) Wie is ‘t? Jezus is ‘t. Hij alleen kan mij begrijpen als ik boven op mijn kamertje te huilen lig en in mijn kussen te bijten. Hij wijst mij zachtjes op mijn fouten. Hij helpt mij omhoog.’ Rondom een plaatje van Jezus met doornenkroon schrijft ze: ‘Liefste Jezus help mij.’
Haar dagboek, een gewoon schrift, bewaart ze tussen haar studieboeken in de refter. Dat is veiliger dan in haar chambrette, die wordt door de nonnen gecontroleerd. Ook de brief die moeder haar elke week schrijft, wordt eerst gelezen. De brieven die zij verstuurt, vanzelfsprekend ook.
De pensionaires schrijven elkaar vaak briefjes, anders bemoeit iedereen zich met alles. Ruzies worden per briefje uitgevochten, vriendschappen beklonken en uitgemaakt.
’s Avonds zitten ze bijeen in de ric. Ze bikkelen en spelen mens-erger-je-niet, borduren tafelkleden voor de uitzet, halen de ladders van hun kousen op of lezen. Boeken over heiligen, missieblaadjes en De Engelbewaarder, een godsdienstig blad voor kinderen. Annie leest graag Karl May. Krijg je boeken van thuis dan worden die eerst gecontroleerd. Cissy van Marxveldt is verboden. Over de radio hebben de internen altijd onenigheid.
Zij wil de klassieke zender horen, ze houdt vooral van Chopin en Händel. Andere meisjes luisteren liever naar de moderne liedjes op Hilversum 2. De Kilima Hawaians of de muziek die de Engelsen in de oorlog naar Nederland hebben gebracht, ‘Don’t fence me in’.
Na een culturele middag met klassieke muziek schrijft ze: ‘Deze middag was weer ’t echte opbouwende. Wat een verschil met “moderne” dans, muziek en voordracht. Als je dit gezien hebt, walg je van jazz en swing en ordinaire films. Naar deze dansen en muziek moet ons volk terug. (…) Hawaian muziek kan me niets meer schelen. Ik vind ’t ook niet bepaald lelijk maar je gedachten gaan dan zo dwarrelen.’
In de paasvakantie gaat ze bij familie in Brabant logeren. Weer op het pensionaat wordt ze bij directrice Mè?re Berenice ontboden. ‘Mijn hart zakte in mijn schoenen toen ik klopte. Mère Berenice vroegvan alles over de vacantie. Of ik wel eens uit was geweest en wat ik de hele tijd gedaan had. En toen vroeg ze of ik wel eens met jongens ging. Ze had zoiets gehoord. Ik antwoordde van niet. Ik ken hier in Weert nauwelijks een jongen. In Oisterwijk ken ik er twee, vrienden van Albert. Nu die denken daar nog niet aan en verbeeld je. Nee, ik heb er wel mee gespeeld, maar voor de rest, niets hoor.’
Ze heeft niet in de gaten dat ze borsten krijgt, uitdijt. Als ze eens in de week in bad gaat, blijft er buiten de deur altijd een non tegen haar praten. Een spiegel is er niet op de badkamer. ‘Ze zeggen dat ik dik ben. Dat hoop ik toch maar niet.’Toen ze elf was bloedde ze ineens. Ze zat de halve nacht op de po in haar chambrette. Ze had vlekken op haar jurk. De meisjes lachten haar uit, zeiden dat ze in haar broek had gepoept. Ze mocht zomaar naar huis. Ze smeet haar koffer op tafel: “Daar, ik ga dood.” Moeder opende de koffer en zei: “Gefeliciteerd. Nu ben je een jongedame.” Ze was stomverbaasd. Moeder zei dat het elke maand zou gebeuren en dat het van de milt kwam.
Nu ze dikker wordt, zit haar trainingsbroek heel strak. Op een ochtend als ze voor de mis door de tuin haar ronde rent, slaan de vlammen haar ineens uit, het begint tussen haar benen. In haar chambrette onderzoekt ze het daar beneden. Al weet ze dat het slecht is, ze zondigt steeds weer tegen het zesde gebod. De biechtvader vraagt gelukkig niet door.
Ze speelt met haar ontluikende vrouwelijkheid. In de tuin van het pensionaat: ‘Nauwelijks zat ik daar kwam een meisje aangewandeld vergezeld door een broer van wie ze bezoek had. Ik bleef doorlezen maar voelde ogen op mij gevestigd. Toen ze om de bocht verdwenen waren nam ik gauw een goede houding aan, voor als ze terugkwamen. M’n nagels die fijn wit en goed verzorgd waren omklemde ik aan de bovenkant van ’t boek, zodat ze die ’t eerst zagen. Een poosje later kwamen ze terug. Ze keken weer naar me, ik voelde ‘t. Ik keek op en zag de jongen recht in ’t gezicht. Ba een echte fat. Wat was ik flauw om leuk te gaan zitten.’
Ze is naar De slag om Arnhem geweest. ‘Wat was die mooi. Hoe dapper zijn de Engelsen daar geweest en hoe ingemeen de Moffen. Op zulke jongens mag Engeland trots zijn, ’t zijn echte helden. (…) O, ik hield van onze moedige bevrijders.’
Grote vakantie. Ze gaan met de hele familie, ooms, tantes, neven en nichten kamperen in een grote Amerikaanse legertent. Met een volgeladen kar rijden ze naar een stuk grond net buiten Weert. Louis en Frits, twee Haagse jongens die een fietstocht maken, slaan hun tent bij het familiekamp op. ’s Avonds zingen ze om het kampvuur. Annie schrijft: ‘Daarna hebben we telefoontje gedaan en toen ’t spelletje met hulsje van een luciferdoosje. Je moet ’t doorgeven van neus tot neus en waar ’t valt die twee moeten elkaar een zoen geven. En ’t viel bij Louis en mij. Ik heb gebloosd, ik voelde ‘t. Gelukkig dat niemand ’t kon zien. Dat bewaar ik in m’n herinneringen. Het was zalig.’
Het nieuwe schooljaar. Ze zit in de tweede klas van de M.U.L.O. De uniformen zijn afgeschaft. Wel worden hun kleren gecontroleerd. Als je knielt moet je zoom op de grond hangen. Ze mist Louis.
‘Ik voel me zo alleen. Geen vriendin of iemand anders waar ik alles aan kan vertellen of die me begrijpt. Liefst zit of sta ikin m’n eentje ergens. (Waartoe ik helaas gedwongen ben.) Ik kan wel vriendinnen krijgen maar allemaal van mijn leeftijd. Ik kan er geen vriendin mee zijn. Ik kan er mijn geheimen niet aan vertellen, ze doen nog zo kinderachtig flauw. Ze hebben me al vaker gezegd dat ik meer ontwikkeld ben voor m’n jaren als anderen van mijn leeftijd. O, hoe invervelend en ik kan er toch niets aan doen. Was ik maar ouder. (…) Nu heb ik meer als anders last van mijn drie hoofd/koppen, kattekop, stijfkop en driftkop.’En enkele dagen later: ‘Nog een ondeugd moetik gaan bestrijden. Ik ben jaloers en dat maakt me ook kattig. Eén meisje is zo knap en ik ben lelijk, ik weet ’t zeker. Mama zegt altijd: “Ben maar blij datje bent, zoals je bent.” (…) Ach, ik ben gek. Ik heb mezelf niet gemaakt. Wat heb ik nu aan leuks niets. Ik heb halve wenkbrauwen, tanden die te ver van elkaar staan en nog een bende meer. O, wat bazel ik toch.’
Na een bezoek van moeder: ‘Ik zou zo graag toneelspeelster worden niet zo dat ordinaire, nee, anders, net als Juffrouw Van Helmond. Maar ik krijg er geen verlof voor en ik heb nergens anders zin in, maar dan ook nergens. O, ik kan wel huilen. En nu ik verder eens nagedacht heb, heb ik aan de mogelijkheid gedacht, dat Louis, als hij wat om me geeft, toch geen toneelspeelster zal willen. Maar niemand snapt of wil snappen hoe ik me dat voorstel hoe mijn ideaal over een toneelspeelster is. Ik heb toch talenten ervoor. Maar Mama denkt natuurlijk dat er niets als van die halve filmsterren toneelspeelster worden. (…) O,waarom mag ik ’t niet? Het is om gek van te worden. En wat moet ik dan doen. Van de kwaadste dingen ’t beste kiezen en pillendraaister worden. Een ellenlange studie, dat niets als geld verknoeien is. Want ik trouw toch, wanneer ik er zin in heb of ik klaar ben met m’n studie of niet. (…) En als ik zak dan moet ik thuis komen en de winkel in. Wat moet ik doen? Ik word gek. (…) Ik zal maar naar de H.B.S. gaan. (…) O, alles is me onzeker mijn hele toekomst. Wat kan ik doen, niets als hopen, bidden,verlangen, wachten en luchtkastelen bouwen.’
1958
KATHODESTRAALBUIS
Vanaf 1 januari 1958 kriebelt Rina Engberts haar belevenissen van dag tot dag in een agenda. ‘Frances, ik heb ’s morgens uitgeslapen en getekend (…) met oom Herman naar Lineus, hij ging weer terug om te tenken. Een van de films was een oude stomme van Charlie Chaplin, erg leuk. We kochten patat.’
Ze zit op de openbare MMS en woont in Amstelveen, vlakbij de bosrand. Op het kruispunt Amsterdamseweg-Keizer Karelweg is onlangs het eerste stoplicht gekomen. Als het even kan speelt ze buiten, met de kinderen uit de buurt. Diefje met verlos, voetballen, tegeltikkertje. In de lente vangt ze salamanders. Die stopt ze in het aquarium op haar kamertje. Haar lievelingspop Kitty heeft lange vlechten en is wees. Ze praat veel tegen haar.
Vader is technicus bij de KLM. Van gekleurde buizen heeft hij een wandmeubel voor haar gemaakt, heel mooi. Aan de muur hangt ze haar tekeningen. Moeder is Duitse, in huis is ze de baas. Over de portemonnee ook. Pas geleden was ze ziek. “Zenuwinzinking”, zei de dokter. Ze heeft geen idee wat dat is. Moeder wás chagrijnig in die tijd. Hun huis is een zoete inval, altijd mensen over de vloer. Ze heeft er wel eens de pest in. Rob, haar broertje van negen, wórdt toch voorgetrokken.’Mam is met Rob aan ’t gek doen. Doen ze nooit met mij. Zielig zelfbeklag. Ik deug alleen bij kleintjes. Maar herriewaters hebben ook diepe gronden. Ozo.’
Vader praat met haar op de rand van het bed. Soms wordt hij ontzettend driftig, vooral als ze moeder zit te jennen. Hij schreeuwt: ‘Rien, bril af!’ en dan staan zijn vingers op haar wangen.
Zij zijn de enige in de buurt die televisie hebben. Vader heeft er zelf een gemaakt van een kathodestraalbuis. Het scherm is klein, rond en groen. Op woensdag- en zaterdagmiddag zitten ze met wel veertien kinderen op de bank naar Professor Plano van Morgen gebeurt het te kijken. Spannend dat het is! ’s Avonds kijkt ze soms grotemensentelevisie: Luipaard op schoot en Pension Hommeles van Annie M. G. Schmidt, met Donald Jones als Dinky. Op straat ziet ze bijna nooit negers. Dinky is een grappig, lief zwart mannetje. Hij zingt: ‘Ik zou je in een doosje willen doen en heel goed bewaren, dan zou ik je verzekeren voor anderhalf miljoen, en af en toe eens even het deksel open doen.’
Ze is verliefd op Wim, de vijf jaar oudere broer van haar speelkameraadje Hans. Ze wonen aan de overkant. Hij is bij de marine. Ze tekent op: ‘Wim zwaaide van de overkant. Mam riep: Rien, de Marine zwaait! Ze vermoedt wat. Maar ik wil met de Marine en als hij met iemand anders gaat schiet ik haar dood.’
Ze is ook verliefd op Cay, op Aart, op Adrie en op Hans. Moeder plaagt haar. Toen ze tien was heeft vader haar voorlichting gegeven. Ze begreep er niet veel van. Moeder zegt altijd: ‘Die mannen moeten altijd iets kwijt, die hebben dat nodig, vrouwen niet.’ Een meisje moet kuis blijven tot het huwelijk, weet ze. Jongens niet, die moeten ervaring opdoen.
Op school heeft ze maar één vriendin, Hennie. Ze lopen samen in het speelkwartier. Hennie draagt handschoentjes en bijt haar vaak toe: ‘Dat hoort niet’ of ‘gedraag je’. Zíj weet niet eens hoe je met mes en vork moet eten. Hennie wel, die woont midden in Amsterdam, dat is echt een stadskind.
Op 22 mei schrijft ze: ‘Op Engels en geschiedenis hebben we het gehad over een epistel die de 2e klassers opgesteld hebben. Iedereen kon er ondertekenen. Het was tegen de atoombommen en het moest over de hele wereld verzonden worden. Ik snap er niet veel van. Met Kaatje gehinkeld. (…) Toen kikkers vangen met Hans en Rob + Frenk + Frances en Cay. Ik dee zo vrouwelijke mogelijk en stelde me niet aan.’
Op gym zeggen de meisjes tegen haar dat ze een beha aan moet. Met moeder gaat ze er een kopen. Hij is wel erg puntig uitgevallen. Moeder heeft een grote boezem en zegt dat dat heel vervelend is. Om te zorgen dat de hare niet zo groot wordt, slaapt ze op haar buik. Ze vindt zichzelf toch al zo plomp. En die bril, afschuwelijk, altijd gaat ie kapot, dan lijmt vader hem weer met velpon. Haar haar zit stom met al die kruinen. Ze wil het laten groeien, maar dat mag niet van moeder. Maar eens in de week mag ze het wassen. Douchen mag ook maar eens per week. Ze heeft weer eens ruzie met moeder omdat ze in één week twee onderbroeken in de was heeft gegooid. Belachelijk.Zomervakantie. Buiten spelen en zwemmen. ‘Ik kan achterover duiken, en koprol in de sprong. 2x naar Wim gezwaaid. Mam zegt dat ie een bochel heeft en toen ik protesteerde, zeiden ze allemaal oooo… zie je wel.’
Op 17 juli schrijft ze: ‘DE dag was het! Frances. Onder zwemmen kwam ik Wim tegen. (…) Tijdens het zwemmen probeerde hij steeds zich tegen me aan te drukken. Ik hevig spartelen, ik wou het niet. Toen duwde hij me onder. Ik stikte zowat. We deden een paar spelletjes. Hij dee het meeste. (…) Hij kan niet v.d. hoge duiken. Toen we weer op ’t veld lagen, zat ik ontzettend te bibberen. Toen…..sloeg Wim zijn armen om me heen. Rob zei: het lijkt wel of jullie bij elkaar horen. Wim zei: maar als ze het nou koud heeft. Toen gaf hij Rob geld om repen te kopen. Maar ik wou er geen. Hij wou Rob misschien wel weg hebben om alleen met mij te zijn. Maar ik ging met Rob mee, een beetje overstuur en we kochten 2 repen.’
’s Avonds gaat ze met Hans vissen. Ze stoeien. Soms als hij op haar ligt, voelt ze iets vreemds tussen haar benen. Ze is weer eens ongesteld, al vanaf de zesde klas. ‘Na het eten gingen we zwemmen. Ik wou eerst niet mee omdat het nog niet helemaal over was en toen zei Tineke: dan doe je er toch een oud broekje onder. Hetgeen ik gedaan heb.’
Tineke heeft een nichtje te logeren. ‘Ze is opgemaakt. Poeier, lippestift, nagellak, oogmascara en wenkbrauwenschaduw. Ze is pas 14.’ Zij mag al wel nylons van moeder, maar dat wil ze niet. Ze draagt liever sokjes. Haar kleren zijn meestal krijgertjes. Ze hebben niet zoveel geld thuis.
’s Morgens de vlekken uit m’n piamabroek gewassen (…) Ik heb een nieuw Junior-boekje: gevaar in de Rimboe. Hartstikke spannend. (…) Ze hadden het erover dat Hans met mij wou. Ik keek heel schijnheilig naar Hans en zei: nee hè.? Hij keek dito naar mij en schudde his head en gaf me tegelijk een knipoogje. (…) Ik geloof dat ik half-en-half Hans’ meisje ben.
Ze heeft het razend druk. Ze is een spencer aan het breien, wil haar jas nog vermaken en heeft nog stapels te lezen. De leesportefeuille, de Libelle, de Sjors. Meestal leest ze meisjesboeken. Op het eind komt de eerste kusen dan is het afgelopen. Nu leest ze Kees de Jongen. Die denkt en doet precies zoals zij. Hij is heel verlegen, weet nooit op het juiste moment de goede dingen te zeggen. En naderhand weet hij precies wat hij had moeten zeggen.
Met Sinterklaas heeft ze haar eerste klassefeestje. Na de pakjes en gedichtjes gaan ze stijldansen. Stapje vooruit, stapje achteruit. De klasseleraar en een vader zijn de enige mannen. Ze voelt zich ongemakkelijk.
In haar dagboek plakt ze op 7 december een foto uit de krant, van de Duitse filmacteur Horst Buchholtz, hij is haar ideaal. Het is een trouwfoto. Het hoofd van de bruid heeft ze er uitgeknipt.’Ik heb een paardestaart van blauwgroene smyrna gemaakt en hem op m’n hoofd gezet. Ik ben nu net een meisje dat poseert in een atelier voor een schilder.’ En nog steeds is het Wim: ‘Zag Wim toen ze per auto wegreden. Werd vuurrood. (…) Ik heb staartjes en mam’s krokodillenschoenen met hoge hakken.’ En bij vlagen is het Adrie: ‘Hij heeft zulke mooie ogen! Ach, ik ben gek van elke jongen die ik zie. Maar hij is precies mijn tiep.’ Toch denkt ze dat ze later wel met Hans zal trouwen. Hij kent haar door en door.
‘Thuis gegeten en ijverig gehuiswerkt. Ik zat net lekker in m’n neus te pulken, toen keek Hans. Even later kwam hij. Draad halen. ’s Namiddags was hij er weer. Hij probeerde weer te vrijen. Het lukte hem heel aardig. Ik ging met hem mee naar huis om een paar boeken te ruilen. In z’n kamertje dee hij HET bijna weer. Maar ik verweerde me KRACHTIG. (…) Then I went home. With the books in my hands.’
1964
DIE MAN
Ze wil schrijfster worden en begint op haar twaalfde aan een roman over de lotgevallen van Anneliesje op de middelbaremeisjesschool in Gent. Ze vergist zich steeds vaker, schrijft ‘Nora’ en ‘ik’. Net dertien verlaat ze de roman. Te veel begint zich in haar te roeren.
‘God wat ben ik een egoïst, ik heb al wat ik wil, mams, Herman, een plezierig (denk ik toch) karakter. En ik ben nog niet blij! (…) Ik ben ongesteld en heb zo’n buikpijn. Ik ben terneergeslagen en heb een hekeltje aan ’t leven. Nochtans schijnt de zon en amuseerden we ons op school. Ik denk zo vreselijk veel na over al de dingen. En dat is vervelend. `Een mens is gelukkig, totdat hij begint na te denken over ’t leven.’
Nu ze op de middelbare meisjesschool zit, mag ze geen broeken meer aan. Moeder kleedt haar in keurige jurkjes en dunne vleeskleurige nylons met jarretels. Ze voelt zich vreemd in het keurslijf van jongedame. Een half jaar geleden werd ze voor het eerst ongesteld. Het gaat goeddeels aan haar voorbij. Alleen merkt ze dat vader niet meer met haar gaat voetballen en zwemmen. Sinds ze een ‘jonge dochter’ is, doet hij afstandelijker.
Hij is meubelstoffeerder, schildert en leest. Ze wil zoals haar vader zijn, gesloten, belezen. Hij praat altijd met haar over boeken. Ze heeft net De Wandelende Jood gelezen, een mens op zoek in de doolhof van het leven. En Vadertje Langbeen, over een meisje in een weeshuis. Kafka, dat verslindt ze ook. Ze leest zo’n drie, vier boeken per week en soms wel acht. Veel gedichten, vooral van Willem Elsschot en Kloos, de somberen der aarde. Ze leest ’s avonds in de huiskamer. Een televisietoestel is er niet. Vader leest de krant en moeder zit droevig te wezen. Het is altijd stil in huis. Herman, haar broer van tweeëntwintig, zit, nu hij weer thuis is uit het leger, boven op zijn kamer met zijn radio.Moeder is altijd ziek, strompelt door het huis. Ze is wel zesendertig keer geopereerd. Soms trekt ze helemaal wit weg, een akelig gezicht. Af en toe lacht ze tot huilens toe, dat is leuk. Moeder houdt van planten, daar zorgt ze met veel liefde voor. Dat steekt haar weleens. Voor moederdag schrijft ze een gedicht: ‘Mijn moederke mijn / wat zijt gij toch goed, / wat ben ik blij uw kind te zijn / want ‘k weet dat gij veel voor mij doet!
Ze schrijft vaak verhaaltjes en gedichtjes voor de kinderpagina van de krant.
In de zomervakantie maken ze een bustocht van een dag naar Duitsland en leren een man kennen die bij hen in de buurt woont. ‘Volgende morgen, wie stond aan de deur? Die man. Hij vroeg of ik naar zijn duifjes kwam zien, en toen, toen…..ik walg er nog van. Hij nam me mee naarzijn huis, duwde me in de zetel en zoende me! Nadat we naar de duifjes hadden gezien, zette ik me uit schrik in een stoel. Toen zette hij zich op zijn knieën voor mij, en stak zijn handen onder mijn kleed….O God, wat haatte ik toen mannen, God, God toch, dat zoiets mij moet gebeuren!’
Hoe ze hem afpoeierde, schrijft ze niet, al is ze daar heel trots op. Ze had haar armen om zijn nek geslagen, achter zijn rug haar horloge een uur vooruit gezet en geroepen: `O, het is al vier uur, ik moet naar huis, anders mag ik nooit meer terugkomen. Brengt u me weg?´ Thuis had ze hem bij moeder aan de keukentafel gezet en was ze naar boven gerend, naar Herman. Haar ouders hebben nog een gesprek met de man gehad.
Ze wist al dat zoiets vandaag of morgen moest gebeuren. Moeder vertelt al jaren dat zij vroeger is aangerand en over alle andere ellende met mannen. Mannen willen maar één ding. Verhalen, telkens weer. Dat zij eigenlijk niet geboren had moeten worden. Moeder had abortuspillen genomen, maar het recept niet goed begrepen. Ze was te oud voor kinderen, veertig toen zij kwam. Sindsdien slapen haar ouders niet meer bij elkaar.
‘Ik weet niet wat het is, maar het overkwam me dikwijls. Ik wou DOOD zijn, en bij God! Mams is weer onvriendelijk. Toen ik ging slapen gaf ze mij geen zoen. En dat is zoveel als me niet meer als haar kind bezien, volgens mij! De volgende morgen is er geen woord meer gesproken. Alleen een “goede morgen” zonder kus! “Mama, liefste mama, wees toch niet zo hard, en zeg waarom je het bent.” ’s Avonds was het hetzelfde. God help me toch! Ik zou bij U willen zijn!’ Een klein jongetje uit de buurt is net gestorven. Waarom dat kind? God had toch beter haar kunnen nemen. Zij is al tien jaar verder en met haar wordt het toch niets meer. Zij is alleen maar een bron van ellende. Was ze maar bij God. Steeds vaker gaat ze na school naar de kerk, stiekem. Haar ouders zijn niet zo kerks, ze zullen het overdreven vinden. Daar, bij God, is het warm, intiem, gezellig.’Nieuwjaar! De avond verliep rustig. Na een goed etentje namen paps en mams een boek en even later volgde ik hun voorbeeld terwijl de radio leuke deuntjes ratelde. Soms kreeg ik het te machtig en kwamen mijn ogen vol tranen, die ik vlug wegveegde. Waarom? Enkel en alleen omdat ik niet leven kan zonder een zusje, een broertje, een kleine uk om me heen. Toen ik mams zei dat ik voor een babypop spaarde van 125 frank staarde ze me aan en haar goede bui was voorbij. Ze zei dat ik nu toch bijna 14 was!!! Ik moest vlug iets wegslikken wat mams toch niet ontging.’
‘Ben ik in de periode die men “moeilijke jaren” noemt? Ik denk het. De ene maal ben ik uitgelaten, de andere maal prikkelbaar. (…) Ik weet niet wat ik heb. De meisjes zeggen het ook. In de les zit ik stil, babbel haast niet meer, alleen bij Slimbroeck.
De juffen denken misschien dat ik mijn leven beter, maar dat is niet zo, ik pieker dag in, dag uit. (…) Nederlands! We kregen ons opstel weer. Slimbroeck zei: “Nora, uw opstel is heel goed, alleen een beetje tragisch. Het is haast niet te geloven dat gij dat gedaan hebt! Heel het tegengestelde van u, uitgelaten Nora!”´
De ramen van de school zijn mat geverfd, de speelplaats is ommuurd. Als er een lerares voorbij komt moeten ze het hoofd buigen. En elke avond moet vader een handtekening in haar agenda zetten, waarin de juffen steeds vaker met scherpe rode letters ‘Opvoeding!’ schrijven, of ‘Slordig Agenda!’
‘Er staan voor mij twee grote straffen op het spel. Eerst en vooral mag ik niet meer zoveel lezen en moet meer wandelen. En dan, dan komt het! Ik moet naar een andere school als ik me niet beter. Stel je voor!’ Naar kostschool. Ze weet uit meisjesboeken hoe erg het daar is.
‘Het is vakantie. Je kunt niet geloven hoe gelukkig ik ben. Eindelijk eens 14 dagen weg van die slameur en ergernis. Ik voel school eigenlijk als een straf, het is een gevangenis van marionetten die op kommando hun willoze, meestal volgzame ledematen op en neer bewegen, naar de direktrices wil.’
Op school zijn ze met een clubje van vijf vriendinnen. Praten, giechelen, praten, over de gebeurtenissen van de dag. Na school blijft ze, voordat ze op haar fiets stapt, nog wat dralen bij de tramhalte waar haar vriendinnen wachten. Als dat lukt, want meestal komt een juf haar naar huis jagen. Ze neemt nooit een vriendinnetje mee naar huis. Misschien heeft moeder hoofdpijn, misschien is er ruzie. En straks gaat moeder nog in de tassen van haar vriendinnen snuffelen, zoals ze ook in haar spullen snuffelt en in vaders jaszakken. Het liefst gaat ze bij Ine logeren, die woont buiten. Ze heeft een jonger broertje en zusje. Ines moeder vindt alles best en haar vader komt met wat bier achter de kiezen zingend thuis. Sommige meisjes hebben het steeds meer over de Beatles en andere groepjes. Zij vindt er niet veel aan. Ze gaan ook koket doen, hangen verhalen op over jongens, er mooi uit zien, lippenstift. Ze hoort het aan en wou dat ze nog een broek aan mocht en voetballen met vader.
Op een dag zeggen de meisjes: `Zou je niet eens een beha aandoen?´ Ze kijkt naar benedenen ziet dat ze borsten heeft. Soms wil ze non worden, of willen, dat is het juiste woord niet. Ze voelt de drang. In een warm land met een kap op, missiezuster.
Een groot deel van haar spaargeld geeft ze aan goede werken. En ze doet mee aan de acties van de Bond zonder Naam. Kerstpakketjes en brieven sturen aan gevangenen. Dan weer schrijft ze: ‘Ik ben haast zeker dat ik voor sociale assistente ga leren. Voor iets anders deug ik toch niet!!’ Als ze moeder vertelt dat ze sociale helpster wil worden of verpleegster, antwoordt die steevast: `Dat zul jij niet kunnen.´
‘Ik zou een jongen willen zijn, moedig en goed, maar eigenlijk ben ik een laf kind… Soms durf ik het leven niet aan en vraag “Wat gebeurt me morgen?” Ik heb dan toch zo’n schrik, als een klein bang musje.’
1967
FUIVEN
‘Drie januari 1967. Vandaag voor het eerst reclame op de T.V. geweest. Er komt ook reclame op van de Boerenleenbank. Dat vindt papa natuurlijk erg leuk.’
De vader van Marianne Boswerger is directeur van de Boerenleenbank in Dongen. Elke avond kijken ze tv. Als ze zit te lezen vindt moeder dat ongezellig. Af en toe leest ze Witte Raven pockets, maar daarin gebeurt niks. Haar zus Anke is een jaar ouder. Ze zitten elkaar in de weg. Haar broertje van twaalf is een kind. Vader is altijd aan het werk. Moeder begrijpt haar niet. Ze vindt het leven zo saai dat ze soms ligt te huilen. Als ze naar bed moet, schrijft ze in haar dagboek en ook als ze ’s nachts wakker wordt. Soms pikt ze beneden sigaretten en gaat in de vensterbank van haar kamer zitten roken.
De rode kaarsestandaard heeft ze onlangs gepikt. Moeder vroeg niet eens hoe ze eraan kwam. Ze jat ook wel eens geld uit moeders portemonnee om snoep te kopen. Make-up pikt ze ook, voor feestjes, van die stiftjes vette oogschaduw, groen en grijs. Lang blijft het niet zitten, het kruipt altijd in de plooitjes van je oogleden. Aan de muur hangen visnetten en foto’s uit de Muziek Express. Die koopt ze soms los, vooral voor de teksten van de liedjes. Een pickup hebben ze niet, ze luistert naar de radio. Ze heeft een lijst van de vijftig beste bands gemaakt. Nummer één staat Johnny Lion en zijn vier Jumping Jewels, twee Cliff Richard en drie The Beatles.
Ongeduldig wacht ze op de grote dingen die komen gaan. Ze wil vriendjes. In haar dagboek schrijft ze fantasieverhalen: ‘Dan slaat hij zijn armen om me heen en krijg ik een koude rilling over mijn rug. Hij trekt me langzaam naar zich toe, alsof ik een kostbaar bezit ben, en kust me heel teder en zacht. Dan nog eens en nog eens. En dan, zonder dat ik het merk, trekt hij me langzaam op het bed zonder dat hij zijn kussen staakt en dan liggen we met zijn tweeën in mijn bed te vrijen. (…) “Ik vind het knots zo saampjes. Jij niet?” “O ja ik ook, het is weer eens een keer wat anders hè, zo op de kamer van een girl.”Ze popelt. ‘Ik wou dat ik eens een gemengde fuif mocht geven met m’n verjaardag.’ Ze fantaseert verder en schrijft: ‘Maar het ergste is nu, dat ik nog nooit iemand gekust heb, en ik hunker ernaar. Ik ben alleen veel te zenuwachtig.’
Met haar vriendinnen of met Anke praat ze niet over jongens. Hooguit in bedekte termen. Met de kermis bijvoorbeeld. `Met wie ga jij in de rups?´ Ga je met een jongen, dan wordt het geheid zoenen en dan is het aan. Ga je met een meisje dan is dat eigenlijk een afgang.
Sinds kort is er op zaterdagavond een mis, die telt voor zondag. De kerk hoort er bij, maar eigenlijk vindt ze het één grote poppenkast. Soms gaat ze graag. ‘Peter is terug!!!!!!!!!!!!!!! ZALIG. Zaterdagavond zat hij naast mij in de kerk. En wat hij anders nooit zou doen: hij kwam uit de kerk naar mij toe. I love him so. Maybe he loves me too!!! ’s Avonds moesten Wilma en ik bij Janssen babysitten. We hebben ieder 8 sigaretten op. We hebben keet gehad jô.’
School is maar saai. Maar ze moet een vak leren, al zou ze niet weten wat. Over haar toekomst kan ze niet denken, ze komt niet verder dan een vriendje. Een ding is zeker: ze wil niet als haar moeder worden. En ook niet zoals die tangen van leraressen. In de klas schrijven de meisjes elkaar briefjes. Soms krijgt ze een briefje van een jongen, of ze ergens mee heen gaat. Ze antwoordt nooit, want je weet niet of het serieus is of om te pesten. De jongens in haar klas hebben allemaal wat: te dik, te dun, te saai. En ze kent ze te goed. Ze heeft liever een vriendje uit een andere klas, of – nog beter – van een andere school. Dan kunnen de meisjes uit de klas haar niet in moeilijkheden brengen met hun geklets.
Als ze voor het eerst ongesteld wordt, schrikt ze zich dood. Ze dacht dat het bloed uit een andere opening zou komen. Helemaal over haar toeren, schreeuwt ze: `Mama, mama, ik ga dood!´ Moeder zegt: `Nu ben je een groot meisje, dit is het.´ Hierop had moeder haar dus willen voorbereiden. Ze krijgt badstoffen maandverband met gordeltjes. De vuile maandverbanden moet ze op de badkamer in een emmer met water gooien. Er zit een deksel op, maar toch is ze bang dat haar vader en broertje het zien. Ze vindt het zo smerig. Op school is ze altijd bang dat het doorlekt.
Op een dag komt moeder ineens met een beha aanzetten. Net nu ze eens een vriendinnetje mee naar huis heeft genomen. Die heeft al lang een beha en weet nu dat het haar eerste is. Hij is nog veel te groot ook. Razend loopt ze de kamer uit. Afschuwelijk, wat staat ze voor schut. Dat zal ze moeder nooit vergeven.
Moeder naait hun kleren. Ze mag zelf mee uitzoeken in de patroonboeken, maar het ziet er nooit zo leuk uit als op het plaatje. Je kunt zien dat het zelfgemaakt is. Ze schaamt zich een beetje: een bankdirecteur kan toch wel kleren uit de winkel betalen. De rokjes maakt moeder net iets te lang, lóópt ze weer voor schut! Voor de spiegel staat ze niet veel. Ze durft niet naar haar lichaam te kijken. Vaak is ze in gevecht met haar haren. De korte puntjes bij haar oren steken zo raar onder haar brillepoten uit.’16 augustus 1968. Joehoe ik ben voor het eerst naar een gemengde fuif geweest. Zalig gewoon. (…) Er is niet veel gebeurd. Ik heb alleen een paar keer echt lekker geslowed met Jos Verstegen.’
Twee maanden later: ‘Joehoe, weer een gemengde fuif. Zalig. Snoezig. Knots. Knal. (…) Ik geloof dat ik verliefd ben op Jos. Rick gaat al weer een beetje afzakken, want Ineke vertelde dat zij had ervaren dat hij vrijt met z’n mond dicht. En dat lukt niet. Dat kan niet goed gaan.’
In detail beschrijft ze naderhand de fuif: ‘Eerst kregen we limonade met een gebakje en sigaretten. (…) Ik had al een paar keer gedanst, toen kwam opeens Leo Meijer naar me toe. Ik dacht: dat zal wel weer zo’n saaie dans worden, net als bij die anderen, zo heel ver van elkaar. Maar nee, hij drukte me heel stevig tegen zich aan, en zijn hoofd raakte het mijne, wat op zich nog niks is. (…) Toen kuste hij me, langzaam en vol tederheid. We dansten weer langzaam en nog inniger verder en bijna op het einde van de plaat kuste hij me nog een keer. Het was zalig en toen ik weer op m’n stoel zat realiseerde ik me pas wat ik had gedaan. Ik had een jongen in één dans 2x gekust. Maar dat geeft niks. Ik vond het hartstikke fijn gaan. De tweede keer was Leo er in het begin “ervan” een beetje naast, maar dat draaide al gauw weer bij. Toen ik op m’n stoel zat was het rond mijn mond nog nat van zijn kus. Bijna iedereen had het gezien en Tina zat me met hele grote ogen aan te kijken. Oh, wat een onuitstaanbaar wicht was dat, VRESELIJK.’
‘Ik heb zin in een sigaret, bier en een zalige vrijpartij met Leo. Daar is Anke ook al achter gekomen, dat Leo mij heeft gekust. Die stomme Wilma ook. Nu heeft ze een hele slechte dunk van me, maar dat kan mij niks verdommen. Van mijn part weet ze alles wat ik uitspook, als ze het maar niet doorvertelt. (…) want als ons Pa en Ma dat weten, nou dan ben ik nog niet jarig.(…) Jakkes, ’t is hier ijskoud en er is niks op de televisie deze week. En als er eens een mooie film van boven de 18 op is, dan is ‘t: naar boven, dit is niks voor jullie”, en daar kan ik wel zó vrééééééselijk kwaad op worden hè sjeeeemineeeee. Dan zit ik ‘m te knijpen hoor. Dan ga ik lekker op de W.C. een potje zitten huilen, want dat is de enigste plaats, waar de deur op slot kan, en je rustig kunt zitten.’
Ze is de eerste van het groepje vriendinnen die openlijk zoent. Vriendjes, zoenen, daar horen de woorden ‘vies’ en ‘smerig’ bij. Nette meisjes doen dat niet. Zij heeft altijd vieze, slechte gedachten. Ze is dus geen net meisje. ‘Wilma zei: `Zo, zo, jíj wordt dus ook al slecht!!!!!!` Wat moet ertoch van haar terechtkomen?
1972
BAN-DE-BOM
Naar de huishoudschool wilde ze per se niet. Karin zit op de lagere tuinbouwschool in Rotterdam. In april ’73 schrijft ze in haar dagboek: ‘Ik heb geen vaste vriendin. Maar wel vrienden op school vooral jongens. Maar er zitten meer jongens dan meisjes op school. Sommige slaan een arm om je heen maar dat laat ik niet toe. Er zijn er ook die gewoon aardig tegen je doen. Maar toch anders dan een meisje het zal doen. Ik vind het wel fijn als de jongens mij geen tut vinden. Zoals Marion Huisman die zich vaak op zit te maken in de klas en die een `vrijer´ heeft van 20 jaar hoewel ze zelf 15 is. Ik verlang wel om een vriend te hebben met wie je kan praten over dingen die je niet aan een ander zegt.’
Een jongen uit de klas nodigt haar uit voor een feestje. Op het feest hoort ze dat haar vader heeft gebeld of iemand haar terug kan brengen naar de bushalte. Ze kan wel door de grond gaan. Was ze maar ouder. Zoals Kees, haar broer van achttien. Hij is een jongen. Alleen dat al is iets om jaloers op te zijn. Ze is nooit meer naar een feestje geweest. Alleen naar het schoolfeest in de kantine. Met een drive in disco. Procol Harum, Rod Stewart, schaarse verlichting en slijmen. Haar vader was geshockeerd toen hij haar kwam ophalen. Zij vindt er niet veel aan.
Ze plakt de beschrijving van Go ask Alice in haar dagboek: ‘Ik heb gisterenavond een film gezien over een meisje dat verslaafd raakte met druks. Ik denk wat er met mij zou gebeuren als ik verslaafd raakte. Ik zou het best willen. Ik weet dat het domme praat is maar ik wil het toch schrijven. Ik denk nu ik ben geen kind meer ik voel me volwassen. Ik lees vaak dat jonge meisjes op een dag eens beseffen dat ze geen kind meer is. Nou dat heb ik niet misschien moet het nog komen. Misschien is het vandaag wel na die film van gisteren. Ik weet het niet ik voel me soms erg eenzaam.’
Els, haar zus van vijftien, is best aardig, maar heel anders dan zij, zo meisjesachtig. Ze zit vlak bij huis op school en heeft een hele club vriendinnen, daar benijdt ze haar wel eens om.
Tot voor kort had ze een vriendin in de buurt, Marion. Die was drie jaar ouder. Marion zat al achter de jongens aan en dan moest zij meedoen. Ze leest haar dagboek van ’71 terug en schrijft daarover in ’73: ‘Als ik zo terug lees denk ik wat was ik toen nog een kind. Met al die verliefdheden wat niks was.’ En over Marion: ‘Het was eigenlijk wel een ordinair kind ik kan me een beetje herinneren hoe ze me heeft voorgelicht helemaal verkeerd. Ik heb in me kast een boekje erover ik lees het wel eens. Mama vertelt me er niet over.’Ongesteld is ze al vanaf haar elfde. Van Marion wist ze wat het was. Haar moeder zei alleen maar: `Het is niet erg als je kleren vuil worden.`
Bijna veertien schrijft ze: ‘Over mezelf me uiterlijk ik heb platvoeten me benen zijn nogal gespierd zodat ze me altijd aan meerpalen doen denken in verhouding met me andere lichaamsdelen zijn ze te kort. De romp ik heb een tamelijk dikke buik zodat als ik gegeten heb net lijkt of ik twee maanden zwanger ben, niet dat het vet is maar ik eet een beetje veel, toch is er op me rug enig vet te bekennen, aan me armen valt niks op aan te merken, behalve dat ik tamelijke spierballen heb waar ik een tikkeltje trots op ben omdat je meisjes heb die armen heb die zo slap zijn als zoutzakken. Me handen zijn klein en ik heb dikke vingers met afgebeten nagels. (…) Me gezicht, ik ben niet lelijk en niet knap, ik vind dat ik geen onaardig gezicht heb dit schrijf ik niet uit ijdelheid maar het is gewoon een feit!´Met haar verjaardag heeft ze van haar moeder een jurk gekregen, die doet ze mooi niet aan. Ze loopt in spijkerbroek waarop ze bloemen borduurt, houthakkershemden, lekker wijd, dan zie je niet zo dat haar lichaam verandert, en kistjes. Schoenen zijn een probleem. Ze schrijft: ‘Ik heb een kanariepiet hij vliegt nu in me kamer rond. Ik hou erg veel van dieren. Ik ben vegetariër. (…) Bij enkele dingen is het moeilijk om vegetarisch te zijn. Bv. met schoenen. Ik heb van de week nieuwe schoenen gekregen. Ze hadden geen kunstleren alleen dat plastik die waren heel slap. Ik moest wel leren nemen maar ik vind het toch vervelend.’
Haar ouders doen er niet moeilijk over dat ze vegetariër is. Haar moeder probeert soms zelfs vegetarische recepten uit, terwijl ze toch een hekel heeft aan het huishouden. Ze werkt liever vijf uur per dag als administratrice op een school. Haar vader is kantoorbediende op een fabriek. Er zijn vaak scènes thuis, haar moeder kán een woedeaanvallen hebben!
`Oma zou vandaag komen. Dat betekent vroeg opstaan en meewerken. En hoe, ma wordt dan hestirisch tot en met. (…) Ik vind dat ze naar de dokter moet daarvoor.’
Ze vlucht dikwijls naar haar kamer. De muren zijn bruin, er hangen natuurposters en visnetten met kurken. Ze heeft een eigen pickup. Het liefst luistert ze naar klassieke muziek, Strauss, de Notenkrakerssuite. En ze kijkt of haar stekjes goed groeien. Laatst heeft ze wierook gekocht. ‘Ik luister nu een of andere soulplaat op de radio ik hou wel van soul zoals James Brown en Stevie Wonder, ook rock is wel leuk zoals Rod Stewart. Laatst heb ik de rock-opera Jesus Christ Superstar gezien erg goed als ik die muziek hoor word ik er gewoonweg bezeten van ik wil dan niks anders dan de naar luisteren en een beetje mee swingen. En wat de jongens betreft ik hou het op het ogenblik bij bekijken als je de verkering mee hebt zijn ze waardeloos!’
’s Avonds zit ze met haar ouders in de huiskamer te lezen of tv te kijken. Goud-Elsje vindt ze mooi, het dagboek van Anne Frank en vooral de boeken van Catharine Cookson, die spelen in de Engelse arbeidersklasse van de vorige eeuw.
Ze kijkt graag tv-series en fantaseert dat zeer een rol in speelt. De Patridge Family, dat is verschrikkelijk, die David Cassidy, wat een engerd! Iedereen vindt hem knap en denkt dat je voor zo’n vent wel in zwijm moet vallen. Zij is lid geworden van de anti-David-Cassidy-fanclub.
Ze hoopt altijd dat Sipke van de Land van de Youth for Christ op de tv komt, die is pas aardig. Hij kan zo vol vuur het evangelie brengen. Thuis zijn ze Nederlands hervormd. Ze gaat graag naar jeugddiensten, met gospelliederen. Met Pasen schrijft ze: ‘Als ik in de kerk ben dan voel ik me soms zo dicht bij god. Dan ben ik gewoon ontroerd. Als je denkt aan mensen die hongerlijden, pijnlijden, aan het sterven zijn en ook weer mensen geboren worden.’ Ze schrijft kerkliederen over: ‘In het derde vers staat wie in geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en duivel niet. Nou ik wel ik ben bang dat mijn lichaam dan op aarde is. Ik zou willen dat me lichaam zo gauw mogelijk weg is. Maar je ziel is bij god daar geloof ik wel in! (…) Als ik die ellende in Vietnam, achterbuurt, rassenvervolgingen zie en al dat andere ellende dan vraag ik wel af of god er is maar twijfelen nee dat niet.’Ze draagt een houten ban-de-bom-teken aan een grote ketting en voelt zich verbonden met het protest. Op de bieb heeft ze een moeilijk boek over landbouw gehaald, ze praat met de schooldirecteur, kan ze niet beter naar de landbouwschool gaan? ‘Ik heb gehoord dat je met tuinbouw naar de ontwikkelingslanden kunt maar met de landbouw meer kans is. Ik loop al maanden met de gedachte ronde om later naar de ontwikkelingslanden te gaan werken en ik verlies me moed niet! Niemand weet dat ik daar over denk. (…) Ik ben bang voor de welvaart (dat noemen ze zo geloof ik). Als je al die nieuwe wegenkompleksen ziet brrr. Ik ben de bang voor. Daarom trekt de ontwikkelingslanden me zo aan. Ik zou graag leven zoals ze honderd jaar leefden of nog eerder. Toen waren er geen auto’s rook schoorstenen. Wel elektriciteit maar dat is wel handig. In die tijd van de t.v.serie Onedin lijn dat speelt in engeland in de tijd van koningin Victoria dat lijkt me erg mooi ook een mooie serie.’
‘Ik wil niet oud worden geen oud omaatje, maar ik hoop toch dat ik lang mag leven maar hoe zou de wereld er dan uitzien zou hij kapot gaan of het de goede kant uit gaan? Misschien lees ik dit jaren later en denk: wat was de wereld toen nog mooi. Misschien ook: het is toch gelukt. Als ik later in een wereld woon met ontzettend veel milieuvervuiling dan zou ik als er nog natuur is me wegtrekken in de natuur. Misschien lees ik dit als ik 40 jaar ben in ieder geval de groeten aan mezelf.’
1978
TRAVOLTA
In de zomer van ’78 verhuizen ze naar Nederland. Weg uit het Teutoburger Wald, uit de kleine Nederlandse gemeenschap van beroepsmilitairen. Moeder vindt een huis in een nieuwbouwwijk in Enschede, vader woont niet meer bij hen. Een bevrijding.
Ze moesten altijd stil zijn, geen rommel maken. Hij sloeg haar broers Hans van veertien en Michel van elf. En niet zo zuinig. Gelukkig is zij een meisje. Haar kleine zusje Judith en zij kregen er nooit zo ongenadig van langs.
In augustus gaat ze naar de mavo. Spannend! In Duitsland vloog iedereen altijd op nieuwe kinderen af. Nu zou dat haar gebeuren. Mis. In Nederland is alles anders. Ze snapt niets van de kinderen in haar klas.
Haar dagboek verstopt ze achter de verwarming of achter een stoelkussen. Ze weet dat de anderen er in lezen. Niets is veilig in huis, niets is heilig. Ze schrijft over Edwin, de overbuurjongen en vriend van Hans. Hij zei `dag liefje´ tegen haar. Haar hart sprong op, iemand vindt haar leuk.
’23 oktober. Hoi Marleen. Als je eens weet wat voor ’n oen ik mezelf vind. (…) ’t Is zo vaak dat ik ‘m zie en dat niemand anders erbij is en dan kan ik hem van alles vragen, maar ik denk altijd maar: even wachten, kan zo ook nog, wacht maar even, en dan is ’t te laat, dan moet hij weg, heeft hij geen tijd meer. Weg kans.’Met Sylvia, haar enige vriendin, gaat ze op vrijdagavond van acht tot half elf naar de disco in een bouwkeet. Ze kijkt naar de meisjes op de dansvloer. Jongens dansen niet. Af en toe danst ze met Sylvia. Ze ziet iedereen kijken, andere meisjes dansen veel beter. Ze drinkt bijna nooit iets want dan moet ze naar de bar, tussen al die mensen in dringen en roepen, een cola, een seven up.
Op haar dertiende verjaardag geeft ze een fuif. Ze nodigt alle lui uit die altijd bij de klimrekken van de lagere school rondhangen. Zij staat er ook altijd bij, zegt niets en ziet hoe de anderen met elkaar bevriend zijn.
’30 oktober. Beste Marleen. Zaterdag heb ik mijn fuif gegeven. Gezellig dat het was. (…) Van Edwin heb ik iets heel leuks gekregen. Zo ziet het eruit. [Een lijstje met tekst: ‘Doe wat je wilt, kletsen doen ze toch’.] Hij moest nog een kusje ervoor hebben ook. Ik dacht dat nou alles wel zou lukken. “Mis. We hebben alleen keiharde muziek gedraaid.’
Op school heeft ze gezegd dat ze verkering heeft met Edwin. Een mooie reden om buiten school niets met de klas te ondernemen. Ze zijn kinderachtig. Het kan haar niet schelen dat ze er niet bijhoort. Zij heeft Edwin.
Het liefst is ze alleen op haar kamer. Elke centimeter muur heeft ze behangen met foto’s van popsterren uit de Popfoto en Hitkrant. Veel John Travolta. Daar tussen haar vier muren danst ze als een bezetene. Daar zijn haar vrienden. Vrienden die alleen voor haar bestaan. Daar is zij het middelpunt. Ze heeft heel intieme gesprekken met hen, over Edwin, dat hij verkering met haar wil, over haar ouders, over de boeken die ze leest. Goud-Elsje, het weesmeisje Polly. Ze wil schrijfster worden. Aan tafel is ze soms ongeduldig. Haar vrienden wachten boven. En altijd als ze weer op haar kamer komt, zijn ze er.
Moeder werkt drie ochtenden per week in de gezinsverzorging, moeder doet schriftelijk de mavo, moeder eet rustig haar bord leeg als zij aan tafel lol trappen of ruzie maken. Moeder is vooral afwezig. Andere kinderen vinden het een paradijs bij hen thuis. Alles mag, alles kan. Zaterdags gaat ze met moeder naar de supermarkt. Dan zitten ze ’s avonds in de huiskamer, de tv blijft uit, ze draaien muziek, drinken een flesje bier en kletsen. Ze heeft een hekel aan de tv. Andere avonden staat hij altijd aan. Zij kijkt alleen naarToppop en Pipi Langkous. Pipi is haar heldin. Die durft alles, die kan alles. Die is helemaal vrij.
Met Sylvia is ze naar Grease geweest, dat wil ze ook allemaal meemaken als ze wat ouder is. Ze heeft een button van John Travolta op. In haar klas is een meisje met een button ‘Stop de neutronenbom’. Ze heeft geen idee wat dat is en ze durft het niet te vragen.
‘Gister ben ik met Sylvia naar de markt geweest en daar hadden ze hele leuke kettinkjes hangen, voor 3 piek maar. Ik wou hem er een kopen, maar daar wacht ik nog wel mee totdat ik misschien verkering met hem heb. (…) Misschien vindt hij mij wel te kinderachtig, want af en toe heb ik van die aanvallen. Ik ben van plan mezelf te gaan veranderen. En dan niet meer zoveel op een klein kind te lijken. Innerlijk en uiterlijk. Gisteren had ik van die lichtbruine crème op gedaan en mascara en oogschaduw. Dat staat veel leuker.’Ze draagt altijd strakke spijkerbroeken, overhemden uit haar vaders kast of slobbertruien. Zo verdoezelt ze haar holle rug, zie je niet dat haar kont uitsteekt en dat alles begint te groeien. Ze heeft een beha nodig maar durft het niet te vragen. Ze vreest dat ze ongelijke borsten krijgt, kijkt op de badkamer, deur op slot, in de spiegel. Haar ene borst lijkt groter. ’s Nachts gaat ze er op liggen.
Toen ze op haar twaalfde voor het eerst ongesteld werd, was ze trots. Ze was de tweede van het vriendinnenclubje in Duitsland. Nu vindt ze het vervelend. Ze probeert stiekem een tampon van haar moeder. Het doet geen pijn.
1 januari ’79. ‘Nou nog iets wat niet zo leuk is. Mama heeft me het laatst verteld. Papa heeft een ander en dat is niemand anders dan tante Lieke. Al 3 jaar en mama heeft steeds goed gevonden dat hij erheen ging en dacht dat het ook snel wel weer over zou gaan. Nee hoor, het wordt steeds erger. Tante Lieke vindt al dat papa helemaal van haar is en papa mag van haar hier thuis niet meer slapen en vooral niet bij mama in bed. Belachelijk!! (…) Ik ben benieuwd wat ze nou doen, maar ik hoop niet dat ze gaan scheiden.’
Vanaf haar negende weet ze al dat vader een vriendin heeft. Bang als ze is dat iemand haar dagboek leest, schrijft ze er niet over, om moeder te sparen. Van haar mag hij wegblijven, ze is alleen maar bang voor hem.<
‘4 januari. Hallo Marleen, Goh, wat is het toch leuk, alles en alles. Buiten ligt sneeuw en niet zo weinig ook. 2 januari zag ik Edwin voor het eerst van dit jaar. En ik kreeg een kusje!!!!! Een paar keer hebben ze me ingezeept, ik ben wel voor een maand gewassen. Laatst was Meatloaf op t.v. en toen vroegen ze waarom ze dat baseball verslag lieten zien, als die 2 stonden te vrijen. Nou, zei Meatloaf, honk 1 is met elkaar lopen enz. honk 2 is kusjes geven en honk 3 is (zo zei hij het ook op t.v.) als je d’r bij d’r gat en bij d’r tieten pakt. Edwin is daar wel helemaal van onder de indruk. Alsmaar met sneeuwballen gooien, als ik dan wegren zegt hij: “Ah het is alleen nog maar het eerste honk!” en dan moet ik maar rennen. Gister is hij ook al bijhet 2de honk geweest. (…) Ik ben benieuwd of hij nog bij het derde komt, maar dan moet hij toch wel eerst zeggen dat hij verkering wil. Misschien denkt hij wel dat hij bij mij niks kan doen. Hij is al 17 en zal denk ik wat meer willen dan alleen een zoentje. En omdat ik nog maar 13 ben, denkt hij dat ik zoiets niet doe. Maar als ik er helemaal zeker van ben dat hij van me houdt (als het zover is) zou ik misschien best wel willen, alleen stap ik nog niet met hem in het bed, maar alles wat niet erger is, kan hij best krijgen. Maar dat weet hij niet. (…) John Travolta is een slijmbal, bah wat een vieze kerel. I love Edwin/Rod Stewart’. Hans en Edwin verachten John Travolta en ze scheurt alleTravolta-posters van de muur.
Ze fantaseert nooit over vrijen, ze wil alleen maar bij iemand horen. Trouwen en kinderen wil ze niet. Bij haar moeder ziet ze wat een ellende dat is. Over de toekomst durft ze niet te denken. Ze is altijd alleen geweest en kan zich ook niets anders voorstellen.’Dit is uit de Popfoto, van een kwis, precies zoals ik ben: Heb je meestal een A-antwoord? (…) Kom ‘ns wat meer voor jezelf op, wees wat minder netjes. Je bent verlegen, dat weten we wel, en je denkt dat jouw mening (àls je d’r eentje hebt) toch niet belangrijk is. Maar da’s niet waar! Oefen thuis ‘ns alleen, door hardop te praten en van te voren te bedenken wat je wilt zeggen, dan sta je niet met je mond vol tanden en word je door anderen ook niet overschreeuwd! Voor jezelf opkomen hoor!
Ik heb het geprobeerd, maar het loopt toch altijd anders dan je je voorstelt.’
1982
DOE MAAR
Irene ziet het niet meer zitten. In haar dagboek schrijft ze: ‘Ik vind het leven niks meer aan, Bah. Ik ben overal te jong voor. Ik ben te jong om op te passen, ´s avonds uit te gaan, om te werken, enz.’ Ze benijdt haar twee jaar oudere zus Jacqueline. Die gaat binnenkort zaterdags bij de HEMA werken. Was ze zelf maar al vijftien.
Haar vriendin maakt grapjes over haar figuur. ‘Alsof ik er wat aan kan doen dat ik te dik ben.(…) Ba, ik vind school ook niks meer aan. Ik ben vast een mislukkeling.’ Ze gaat aan de lijn doen, probeert minder te snoepen. Dat valt niet mee, want er is altijd zoveel lekkers in huis en ze mag pakken wat ze wil.
Dan is het lente: ‘Hoi, ooh, het is zulk heerlijk weer! De zon schijnt! Iedereen is weer vrolijk en blij. (…) Ik voel me zo heerlijk vredig. Ik weet gewoon niet wat ik moet doen van blijheid en vredigheid. Ik lig hier half in m’n blootje op het bed te pennen, lekker op zolder, alleen een slipje aan. Het raam staat wijd open. De radio aan. Ooh, verrukkelijk gewoon.’
Haar kamer is rood en wit. Met een stereoinstallatie natuurlijk. Ze gaat in haar blootje voor de spiegel staan. Met een handspiegel kijkt ze hoe het er van onderen uitziet. Dan haalt ze beneden een sigaret van haar moeder en kijkt hoe dat haar staat, een sigaret. Haar moeder is lerares in het voortgezet speciaal onderwijs. Ze komt rond vijf uur thuis. Dat vindt ze wel lekker eigenlijk, ze heeft het rijk alleen. Haar vriendinnen vinden dat ze geluk heeft met zo’n moeder. Modern gekleed, knap, altijd vrolijk en alles kan. Ze is trots op haar moeder. Zo wil ze later ook zijn, met een baan en kinderen. Hoewel… als ze ziet hoe druk haar moeder het heeft. Misschien moest ze toch maar geen kinderen nemen. Haar vader stofzuigt op zondag, daarmee houden zijn huishoudelijke activiteiten wel op. Hij werkt en zit in de gemeenteraad voor de PvdA. Thuis studeert hij, leest, eet en slaapt. Soms wordt hij niet goed van het gegiechel van Jacqueline en haar. Het valt niet mee zijn aandacht te krijgen. Hij houdt wel van Nederpop en Jacqueline en zij houden hem op de hoogte. Haar ouders zijn niet meer zo gek op elkaar, leven langs elkaar heen.Het weer slaat om: ‘Ik baal van deze hele stomme rotwereld. Ik vraag me af waar ik voor leef. Ik kan wel janken om alles en niets. (…) Soms hagelt het of natte sneeuw, regen en het is hartstikke koud. Met Alex ga ik het trouwens ook uitmaken. Ik vind hem wel aardig maar om “verkering” met hem te hebben?! Ach, het houdt ook zo weinig in “verkering”.’ Haar vriendin Astrid heeft al eens gezoend met haar vriendje, zij nog nooit, daar baalt ze van. Het wordt onderhand tijd.
‘Ik wou dat ik nog klein was, te klein om echt te denken, de leeftijd dat mama nog paaseitjes verstopte. (…) Bah, ik kots van dit rotleventje! (…) Ik ga maar lezen in het boekje Het verrotteleven van Floortje Bloem. Mijn leven is ook verrot geloof ik, bah!’
Bijna elke avond kijkt ze tv. Af en toe leest ze een boek uit de Boeketreeks. Haar ouders vinden dat pulp. Ze koopt de Hitkrant, Popfoto en soms Club. Aan de Tina Topstrips is ze verslaafd. `Het onkruid en de bloemen´ over een meisje dat aan de drugs was, maakte veel indruk op haar. Van haar ouders krijgt ze Ploegsma jongerenboeken cadeau, die vindt ze ook wel leuk. Op de achterflap staat: ‘Je zult behalve je eigen ervaringen ook die van anderen tegenkomen. Zo ontdek je de wereld en uiteindelijk ook jezelf.’
Ze zit op haar kamer, een hoofd vol verwarde gevoelens. ‘Is er iets ergers dan verliefd zijn? Ik geloof het niet. Het leek me altijd zo heerlijk om verliefd te zijn. Maar het is vreselijk. (…) Ooh, ik geloof dat ik gek word. Zijn deze gevoelens normaal? Ik kan wel janken van verliefdheid. Vannacht werd ik wakker, ging ik met een schok overeind zitten en het flitste door me heen: Ik hou van Femtinus. (…) Ik wou dat ik hem kon zeggen hoeveel ik van hem hou, maar ik ben bang dat hij zegt dat hij mij stom vindt ofzo en dan is mijn hele droom aan flarden.’
Ze vindt zichzelf lelijk en vreest dat ze nooit een vriendje zal krijgen. Samen met haar moeder koopt ze kleren. Een pastelgele broek, poloshirt, gympjes en een geel leren stropdasje. Met een oogpotlood maakt ze zich een beetje op.
‘Ik ben ook voor het eerst ongesteld geworden vandaag. Om half 2 vanmiddag ontdekte ik het. Ik heb niks gevoeld.’ Ze had haar moeder geroepen: `Mam, ik ben ongesteld!´ Ze keek: `Ja hoor.´ Beneden vertelde ze het haar vader en Jacqueline. `Tracteren!´ riepen die. Toen heeft ze bonbons gehaald.
Ze volgt de veranderingen van haar lijf nauwlettend. Tegen Astrid zegt ze: `Ik geloof dat ik borstjes krijg, voel eens.´ Ze onderzoeken elkaars lijf. Bij de HEMA zien ze een leuke beha hangen. Ze koopt hem en voelt zich echt volwassen. Haar moeder is teleurgesteld: `Ik had het zo leuk gevonden je eerste beha samen te kopen.´
Van John Travolta en van Mitch uit de serie Dallas houdt ze een plakboek bij. Tot ze worden verdrongen door de man van haar dromen: ‘Gister ben ik naar DOE MAAR geweest in Steenwijkerwold. Het was hartstikke te gek joh! Ik vond het hartstikke knetterknal goed. (…) Ik heb nog een blik van Ernst opgevangen en hij lachte heel lief naar mij! (…) Ik voel me nu zo leeg en denk de hele tijd aan Ernst dat hij zo lief lachte. En bij het liedje Smoorverliefd wees iedereen op Ernst als ze zongen “Smoorverliefd op jou!” En dan keek hij achterom of ze daar naar wezen net of ie niet doorhad dat ze naar hem wezen! (…) O God, was Ernst maar hier! Hij lacht zo lief, ik zou hem willen aanraken enzo. Vandaag weer zo’n gore rotdag op school. Het was gisteravond zo leuk en dan kom je weer op die kloteschool waar de hele dag op je wordt gekat en dat stomme gelul van die rotleraren. Ik wou dat ik met DOE MAAR meekon en nooit meer naar school!”Ik heb vanavond ERNST geschreven (van DOE MAAR), geen liefdesbrief ofzo maar gewoon een beetje vlotte brief dacht ik. Ik hoop dat ik antwoord terug krijg.’ Ze schrijft hem dat ze zo down is, maar dat het misschien komt omdat ze ongesteld is. Ze denkt dat ze anders is dan de andere fans. Die zijn zo dweepziek. Op de zijkant van haar nachtkastje plakt ze een poster vanErnst. Zo kan ze vanuit haar bed naar hem kijken. In interviews zegt hij dingen die indruk op haar maken. Bijvoorbeeld dat over heel veel jaren de mensen zo gemixed zijn, dat er nog maar één ras is. En dan die liedjes over de bom…
’21 nov. 1982 Vandaag is het precies een jaar geleden dat papa, Jacqueline en ik zijn wezen demonstreren in Amsterdam tegen kernwapens, kernenergie, enzovoorts. Er waren in het totaal zo’n 400.000 demonstranten en het heeft geen rode flikker uitgehaald, geloof ik. (…) Godver de godver! Hier kan ik toch wel flink van balen. En nog steeds worden er in Hirosjima en Nagasaki (of zoiets) kinderen geboren met (ernstige) afwijkingen. Ik wil de bladzijde hiernaast open houden ter nagedachtenis voor al die mensen die door de atoombommen in 1945 op Hirosjima/Nagasaki vielen. Een klein gebaar maar altijd als ik dit dagboek weer lees zal ik aan ze moeten denken en alle anderen die dit dagboek ooit zullen lezen!’
Een paar dagen later neemt de DOE MAAR fanclubdag haar volledig in beslag. Na afloop schrijft ze: ‘Ik moet er de hele tijd aan denken dat Ernst z’n arm om me heen had en we stonden te wachten tot de foto genomen werd. (…) Ik ben bang om alleen te zijn want dan moet ik de hele tijd aan gister denken en dan voel ik me zo ontzettend rot.’
Ze hoort altijd dat de jeugd de belangrijkste en leukste jaren van het leven zijn, dat je ervan moet genieten. Op koopavonden slentert ze met een clubje vrienden door Meppel, koopt een zak drop en eet die helemaal leeg. Af en toe is er een feestje. De meisjes drinken Pisang Ambon of witte wijn, de jongens bier. Een paar glaasjes.
’s Zondagsmiddags gaat ze van drie tot zes naar de disco. Ze danst met vriendinnen en kijkt op een afstandje, met een spannend gevoel in haar buik, naar de jongens. Versieren is er nog niet bij. Ze vreest dat haar jeugd zomaar verglijdt en schrijft: ‘Ik wil gewoon weg uit deze sleur. ’t Is elke dag maar precies hetzelfde, ’s morgens naar school, ’s middags huiswerk maken en ’s avonds een beetje tv kijken (…) Jezus, ik heb hartstikke genoeg van die kloteschool. Ik heb later toch niks aan al die goeie cijfers. Ik krijg later toch geen baan en die school verpest m’n hele jeugd. Ik wou dat ik naar Ernst kon gaan en gewoon lekker in z’n armen zitten en uithuilen.’Ze is veertien. DOE MAAR is uit elkaar. ‘Godver de godver!’ Met haar vriendinnen huilt ze. ‘Ooh Jezus, wat vind ik dat lullig van die lui. (…) Hè Jezus, het is zo’n periode van m’n leven. Ernst betekende soms zo ontzettend veel voor me.’ Haar vader gaat mee naar het afscheidsconcert in Den Bosch. Ze krijgt haar eerste vriendje en gaat aan de pil. Ze wordt `ruig´. Piekharen, hobbezakken, make-up in reggae-kleuren. Ze oefent met roken, want anders kun je niet blowen. Ze heeft voor het eerst een kater.
1985
MOEDER AARDE
Achter in een tuin in een villawijk van Zeist staat Sabine H. te kaatseballen. Uur na uur. In haar hoofd spint ze verhalen. Op haar kamer speelt ze met haar poppen. Ze heeft een hele rij van stof. Haar moeder heeft ze zelf gemaakt. Tijden heeft ze gezeurd om een Barbi-pop, maar haar ouders hielden voet bij stuk. Te veel een modepop, te veel het slanke domme blondje-ideaal.
Met haar zusje Eegje van zestien heeft ze altijd ruzie, ze is soms echt irritant. En Merel van twaalf is nog een kind. Wat haar vader precies doet weet ze niet, hij is natuurkundige, en moeder werkt parttime in een boekhandel. Ze zijn van de Christengemeenschap, een vrij geloof. Protestant is dat, gelooft ze. Gelukkig is het niet streng. Ze mogen niet vloeken en eens in de twee weken is er kinderdienst.
Soms maken ze thuis muziek. Ze spelen allemaal een instrument, zij heeft een cello. Later wil ze schaapherder worden. Lekker in haar eentje op de hei met een kudde schapen, niemand om je heen.
Op school is het dit jaar heel leuk. Ze zit in de zevende klas van de Vrije School. Haar ouders zijn min of meer antroposofisch. Al vanaf de eerste zit ze met dezelfde kinderen in de klas, ze kennen elkaar door en door. Dit jaar hoort zij er ook echt bij. Ze lachen wat af, om stomme leraren vooral. Je hoeft maar een half woord te zeggen en iedereen begrijpt wat je bedoelt en ligt dubbel.
Schaduwkanten blijven er natuurlijk. In haar dagboek schrijft ze: ‘Lieve Vera (…) Waar ik me zo grenzeloos aan erger is dat ik door iedereen altijd voor chagrijnig word uitgemaakt als ik stil ben. Hoewel de meesten van school me alleen kennen als een melig, altijd slappelachhebbend kind, ben ik in wezen absoluut niet zo. O ja, ik lach graag en veel, maar ik ben ook dol op alleen zijn en denken. Maar als die kant van mij zich op school eens toont, geeft dat meestal voor mij geen goed resultaat.’
Maar toch, het is leuker dan ooit. Ze houden van dezelfde muziek. Nummer één is Wham, lekkere zorgeloze muziek, free boys and girls. Met haar drie schoolvriendinnen houdt ze diepzinnige gesprekken, waarvoor de jongens te kinderachtig zijn.
In dokter Spock zoekt ze passages op over haar leeftijd. Ze leest dat meisjes met dertien rijper zijn dan jongens. Leuk is dat. Zij menstrueert ook al. Sinds de 14e november, ‘een historische dag’. ‘Sommige mensen vinden het vies maar ik vind dat wel meevallen. Ik ben er telkens weer trots op als ik het word.’ Van haar beste vriendin Brechtje had ze uit voorzorg al maandverband gekregen. Lastig om het haar moeder te vertellen. Ze is niet echt vertrouwelijk met haar. Als Eegje heel persoonlijke dingen aan moeder vertelt, denkt ze altijd: jeetje, dat je je zo bloot geeft. Ze zat op haar kamer en haar moeder kwam de was brengen. Hup dan maar: `Mama, ik ben ongesteld.´ `O, wat leuk´, reageerde haar moeder en ging dingen uitleggen die ze allemaal al wist.Onlangs hadden ze hun eerste klassefeest bij haar thuis. Iedereen moest vijf gulden betalen en ze hadden cola, sinas, vruchtensap en chips gekocht. Vlak voor het feest had ze zich met vriendinnen op de wc teruggetrokken om zich op te maken, voor het eerst. Met een oogpotlood, een heel klein beetje, niemand mocht het merken. Boris, die nieuw is in de klas en een beetje stoer, zei: `Leuk dat jullie je hebben opgemaakt. Nu moet het alleen nog wat netter.´ Hadden ze kennelijk toch zitten klodderen.
Van te voren hadden ze besloten dat ze zouden gaan dansen. Toen het zover was, durfde niemand. Ze gingen een jongen en een meisje loten, die de spits af moesten bijten. Maar nog steeds durfde niemand. Ze zijn maar spelletjes gaan doen. Pingpongballetje. Een balletje op een laken en dan maar blazen. Rolt het balletje eraf, dan moeten de jongen en het meisje, tussen wie het door geblazen is elkaar een kusje geven.
Soms weet ze zich absoluut geen houding te geven tussen mensen, dan vindt ze zichzelf ineens zo stom. In haar dagboekschrijft ze: ‘Ik begin echt een beetje in de pubertijd te komen.’ Het is irritant dat ze zo lang is. Brechtje en Ruth zijn nog helemaal niet uitgegroeid. Als ze tussen hen in loopt, voelt ze zich zo stom, zo slungelig.
Ze gaat vaak alleen naar de V&D, voor een gulden koopt ze er een zakje drop en ze bladert in tijdschriften en luistert platen. In haar eentje hoeft ze niets te zeggen en niet leuk te zijn. Ze kijkt veel naar mensen. Vooral naar vrouwen, hoe ze doen, hoe ze zich kleden, hoe hun haar zit. Zelf heeft ze meestal een spijkerbroek aan en een trui, bloes of T-shirt. Ze zoekt naar stijl, vrouwen met stijl, die heel erg zichzelf zijn. Extravagante en klassieke vrouwen bewondert ze. Ze verzint er zelf een beeld bij hoe iemand van binnen is. Zelf zal ze moeten kiezen tussen extravagant en klassiek, want je kunt maar één stijl hebben. Zo’n stijl, dat is iets hogers.
Ze verdwijnt altijd voor uren naar haar kamer, met een zak drop of borrelnootjes, om te lezen, te schrijven en bandjes te draaien. Ze heeft pas zelf een cassetterecorder gekocht. Ze luistert naar Sting. Aan de muur heeft ze posters van hem opgehangen. Ze zou hem graag een keer ontmoeten en schrijft hem een brief. Niet dat ze die opstuurt. Ze fantaseert dat er achter de poster een camera zit, dat hij haar ziet. Of dat ze met diepzeeduiken tegen hem aan botst. Soms koopt ze de Club, het lijkt wel alsof die speciaal voor haar is geschreven. Van haar moeder mag ze geen abonnement, die vindt dat het te veel over jongensen vrijen gaat. Dat vindt zij helemáál niet. Laatst ging ze een Konsalik lezen. Haar ouders zagen het toevallig, het boek werd afgekeurd. Toen heeft ze het maar stiekem gelezen. Het liefst leest ze romans met een happy end. Pitty naar kostschool. Ze zou zelf ook wel naar kostschool willen. Leuk met een groep meisjes en ’s avonds keten. Die dikke pillen van Thea Beckman leest ze ook graag, die worden ook tot de goede kinderboeken gerekend. Kinderen van Moeder Aarde vond ze prachtig. Het gaat over de Derde Wereldoorlog. Daarna ontstaat een nieuw land in de buurt van Groenland. Het wordt geregeerd door vrouwen, want mannen hebben er in het verleden een puinhoop van gemaakt. Het is een heel milieuvriendelijk land.Zo’n land trekt haar. Politiek vindt ze maar moeilijk doen. Thuis en op school hebben ze het er nooit over. Ze ziet overal stickertjes met raketten, maar ze heeft geen idee wat dat is. Ze kijkt bijna nooit tv. Vroeger was de regel thuis: één uur in de week. Waar ze zich echt druk om kan maken, dat is het slachten van dieren. Ze heeft eens gehoord dat varkens als ze gelukkig zijn een krul in hun staart hebben. En tegenwoordig zie je bijna geen varkens meer met krullen in hun staart. Wat ze wel ziet zijn veewagens volgepakt met varkens. Gelukkig haalt moeder vlees bij de Groene-Weg-slagerij. Ze hebben eigen kippen en eten BD (biologisch dynamisch).
‘Ik begin steeds dieper na te denken over allerlei dingen. Maar ik moet me nog veel beter leren beheersen en niet alles eruitflappen wat ik belangrijk vind. Ik moet niet meteen met mijn oordeel klaar staan, niet maar raak praten zonder enig benul, niet om erbij te horen. Ik wil mezelf zijn! Maar wie ben ik dan? (…) Ik vind dat ik elke seconde van mijn leven eerst 10x goed zou moeten overdenken voordat ik hem zou uitvoeren.’
In de zomer gaan ze met de familie kamperen in Frankrijk. Elke dag tekent ze haar belevenissen op. ‘There’s a boy at the camping and I like him very much. I think he also like me very much. His name is Benoît. He’s thirteen, like me. His hair is a kind of red-brown. He’s a “silly boy” he always say. He’s very cudy. Sometimes he say to me: “Be careful Sabine!”´
Hij vraagt of ze met hem gaat wandelen. Getweeën lopen ze over de camping. Help! Ze schaamt zich dood, iedereen kijkt. Nu weet de hele camping dat ze met hem gaat. Misschien is ze er nog niet aan toe.
‘Ik voel me hier nu niet meer zo op mijn gemak. Ik ben net weer ongesteld geworden. En er is een ander meisje (Laure) dat Benoît een beetje van mij heeft afgepikt. En de anderen doen ook allemaal een beetje afstandelijk (…) Bah, ik ben geloof ik in een ontzettend kromme bui. (…) Ik begin steeds meer naar mijn job als schapenhoedster te verlangen. On my own… en lekker relaxen en je van niemand wat hoeven aan te trekken. Je eigen mening hebben en gewoon jezelf zijn. Misschien trouw ik wel en word samen met mijn man schaapherderin. Dat lijkt me ook wel leuk, maar eerst een tijdje alleen. Met drie grote lieve, trouwe waakhonden en een witte wolk aan schapen om me heen. Dag Vera.´