• home
  • cv
  • boeken
  • vertalingen
  • agenda
  • contact
  • home
  • cv
  • boeken
  • vertalingen
  • agenda
  • contact
icon

Migrantendochters in het nauw

Vrij Nederland, 1 februari 2003

Chloor drinken, in polsen snijden, kalmeringsmiddelen slikken. Migrantendochters plegen vaker zelfmoord en doen meer pogingen daartoe dan anderen. `Ik voelde me zo ongelukkig en depressief, ik wilde niet meer leven. Toen ging ik de eerste keer krassen.´

De klas

Vrij Nederland, 8 april 2000

Wat doet een onderwijzer in een klas met eenentwintig vluchtelingenkinderen, vier gastarbeiderskinderen en één Nederlands jongetje? Keihard werken. ‘Als een Afghaans jongetje dat geen Nederlands spreekt en dat nog nooit naar school is geweest na twee en een half jaar naar de mavo kan, wát moet ik dan nog meer presteren?’ Het verleden en de hoop van zesentwintig kinderen, in hun eigen woorden. Dinsdagochtend even na half negen kijkt Ronald Lamping uit het raam van zijn klas. ‘O jee, daar komen er weer twee.’ Buiten belt een vader met twee jongetjes aan. Lamping kijkt het lokaal rond. ‘Hier kunnen ze niet meer bij.’ Groep 8 zit stampvol, is het al niet met kinderen, dan toch wel met tafeltjes. De dag ervoor heeft hij er ook al een jongetje bij gekregen, zijn eerste Nederlandse leerling. Nu moet hij ervoor zorgen dat die als enige autochtoon ook aan zijn trekken komt. Ondertussen lacht Sahand hem vlak voor zijn neus glunderend toe. Niets verstaat hij, hij is vers uit Koerdistan, maar hij geniet van het misbaar van de meester. Toen Lamping 25 jaar geleden op de Julianaschool begon, was het een doorsneeschool in een doorsneewijk in Leidschendam. In de jaren tachtig kwamen er vluchtelingen in de wijk wonen, in de goedkope flats rondom het plantsoen Prinsenhof. Hoe de onderwijzers ook probeerden hun school gemengd te houden, het lukte niet. De blanke kinderen werden een voor een van school gehaald. En de wijk was nog overwegend wit, toen de school al zwart was. Honderdtachtig kinderen zitten nu op de Julianaschool, in acht groepen. 98 Procent is vluchteling of allochtoon. ‘Nu komt er ineens weer een stroom Surinamers binnen die geen Nederlands spreken’,  zegt Lamping. ‘Het spreidingsbeleid deugt niet, er is geen integratie. Voor veel kinderen ben ik de enige Nederlander met wie ze dagelijks geconfronteerd worden. Als zij geen aansluiting vinden, worden het de nieuwe randgroepjongeren.’ In Lampings klas zitten zestien meisjes en tien jongens, tussen de elf en de vijftien jaar: 21 vluchtelingenkinderen uit Irak, Koerdistan, Somalië, Iran, en Afghanistan; vier gastarbeiderskinderen en één jongetje uit Leiden. Lamping geeft taalles op vier niveaus, rekenen op twee niveaus, aandacht op zesentwintig niveaus. Hij is voortdurend aan het jongleren om alle ballen in de lucht te houden. ‘Ze móeten Nederlands leren, verder ben ik constant in de weer met normen en waarden. Ik reik ze handvatten aan. Ze zelfvertrouwen geven dát is mijn taak. Wat zich thuis allemaal afspeelt, wat die kinderen hebben meegemaakt aan ellende, welke trauma’s ze hebben opgelopen, ik wéét het nog niet voor een kwart. Ik ga niet op huisbezoek, ik ben geen sociaal werker, ik moet mijn rol als onderwijzer niet uit het oog verliezen.’Lamping moet de kinderen klaarstomen voor het voortgezet onderwijs. Drie kinderen uit zijn groep gaan naar het vwo, de meesten gaan naar het vmbo (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs): zes naar de mavo, vier naar de gemengde leerweg, zes naar het beroepsgericht onderwijs, en vier naar praktijkonderwijs. Drie kinderen blijven nog een jaar extra in groep 8. De adviezen  zijn net de deur uit. Dat is altijd een moeilijke tijd, vindt Lamping. ‘De kinderen zijn leergierig, maar ze hebben een enorme achterstand. Ouders zijn ambitieus en beginnen al snel over discriminatie: “Nederlandse kinderen krijgen altijd hogere adviezen.” De boodschapper heeft het gedaan. Ik moet ouders uitleggen hoe hun kinderen ervoor staan en ze verstáán mij niet eens.’ Ook van de overheid en de deskundigen krijgt hij kritiek. Het cognitieve niveau van zijn leerlingen zou beneden de maat zijn. ‘Furieus word ik ervan dat de kwaliteit van een school afhangt van het aantal kinderen dat havo/vwo-niveau heeft. Wij moeten niet afgerekend worden op eindcijfers. Dat kan niet. Het is niet te meten wat je die kinderen allemaal bijbrengt, hoe ze opbloeien. Als een Afghaans jongetje dat geen Nederlands spreekt en dat nog nooit naar school is geweest, na 2,5 jaar naar de mavo kan, wát moet ik dan nog meer presteren? Misschien kan hij daarna zelfs door naar havo/vwo, maar dat zie je niet in de eindcijfers. En dat hij straalt, terwijl hij alle reden heeft om ongelukkig te zijn, al helemaal niet. ‘Als een kind volledig geblokkeerd hier in de klas zit, als vader en moeder depressief en gefrustreerd thuis zitten omdat ze hun identiteit kwijt zijn, wat moet ik dan met eindcijfers? Mensen hebben geen idee wat hier in de klas gebeurt, wat zich onderhuids afspeelt. Al dat onbegrip daarvoor, dat is de essentie van de moeilijkheden met allochtonen in Nederland. Als je hebt besloten dat deze mensen mogen blijven, dan moet je ze ook iets haalbaars aanbieden.’ Ja, ja, zegt Lamping, de Julianaschool heeft het maximum aantal formatieplaatsen. ‘Al die maatregelen, dat extra geld is mooi, maar wat moet ik ermee? Er zijn domweg geen leerkrachten.’ En dan? Niet alleen in de Bijlmer zijn de basisscholen ten einde raad, niet alleen in de achterstandswijken van grote steden. Maar ook in een willekeurig Nederlands stadje. Ook in Leidschendam. **** Balgis Abdoulrazak (13) Nee, ze kan niet in de atlas aanwijzen waar ze vandaan komt. ‘Uit Afrika.’ Somalië? Ze knikt. Ze was pas vijf. Acht kinderen hebben ze, zij is de vierde. Haar vader woont apart. Nee, hij komt niet langs. Of ze wel eens foto’s van haar grootouders heeft gezien, weet ze niet. En of haar ouders werk hebben? Ze schudt haar hoofd. ‘Ik weet niet.’ Ze is moslim, naar de moskee gaan of bidden doet ze niet. ‘Met ramadan moet je vasten en je moest iets zeggen, maar ik weet niet meer wat.’ En wat ze wil worden? Ze haalt haar schouders op. ‘Vroeger wou ik model worden, en toen wou ik tennis, een paar weken geleden wou ik advocaat worden, maar nu niet meer.’ Haar beste vriendin is Sinem. ‘Omdat ik haar kan vertrouwen, zij vertelt niets door.’ Ze kijkt veel tv. ‘Tekenfilms, die vind ik leuk. Exman, Spiderman. Met vechten: een slechterik en een goeierik. Ik ben voor de goeierik. Het is met mutanten, die willen geen regels en wetten, die gaan alles kapot maken en de mensen vermoorden.’ Ze leest ook veel. Boeken van de bieb. ‘Spannende verhalen die ze afmaken.’ Afmaken? ‘Ja, sommige verhalen zijn niet afgemaakt.’ Zeeneb Abed Alkarem (13) Mijn moeder was verwend, mijn opa was rijk daarzo, ze hadden een villa, ze reisde veel en haar kleren waren van Europa. Ze heeft alles verlaten en vluchtte van Irak naar Syrië. In Damascus zag ze mijn vader. Hij moest vechten en kan niet meer terug naar Irak, anders wordt hij vermoord. Mijn vader ging vroeger kleren maken, hij had een winkel. En hij hielp mensen, mensen in gevaar, kinderen leren, keer leren.’ Keer? ‘Keersommen… o ja, tafels.’ Ze is de oudste van vier kinderen. Zeven jaar zijn ze nu hier. Ze woonden in Zeewolde, Wageningen, Krimpen aan de IJssel, Midden-Wetering. ‘Daar woonden we helemaal alleen. Eén jaartje wonen we nu in Leidschendam, hier zijn veel Irakezen. Mijn vader komt uit Kerbela, de vaders van Safa en Huda, van Estebrak, Mehdi en Rougaya ook. Een jaar geleden heeft mijn vader zijn werk verlaten, hij ging die dingen voor bedden naaien, in een fabriek. Als hij werkt krijgt hij rugpijn en armpijn. Volgens mij is het van de sigaretten. Misschien. Eerst speelde hij altijd met ons, tikkertje, spelletjes van Irak. Nu heeft hij geen zin meer. Hij krijgt steeds meer hoofdpijn. Hij praat ook niet meer zo gezellig.’ Saïda Aden (12) Een hoofddoek hoeft Saïda niet te dragen. ‘Ik ben er bang voor, ik deed ’t een keer uit, een keer aan. Mijn moeder zei: “Je moet de hoofddoek óf altijd aan óf niet.” In de tijd die er aan komt, dan draag ik ’t pas.’ Van Somalië herinnert ze zich niet veel. ‘We waren daar niet apart, de zusters van mijn vader, de broeren van mijn moeder, we waren allemaal samen.’ Vier was ze toen haar vader zijn zwangere vrouw en twee dochters naar Nederland bracht. ‘Hij is meteen teruggegaan omdat mijn oma alleen was. Hij kwam pas terug toen ik negen was.’ Ze denkt dat hij brandweerman was, maar zeker weet ze het niet. ‘Mijn moeder was huisvrouw, in Somalië mag je niet werken. Hier is ze verzorgster in een verzorgingshuis. Zij kan al beter Nederlands dan mij, ze haalt mij in. M’n vader spreekt in de supermarkt gewoon Engels. Ik heb geen flauw idee wat ik wil worden. Ik zeg dokter, tandarts, verzorgster, ik kijk nog wel, ik ben nog jong. Ik wil niet echt trouwen, ik wil avontuur hebben. Als ik slaap zie ik altijd dat ik beroemd ben, dat veel mensen aan mij aandacht geven. Dat zou leuk zijn.’ Ze leest graag Rohald Dahl, ‘en ik ga vaak internetten met mijn Somalische vriendin uit Amerika.’ Malik Ahaly (13) ‘Die blauwe vaas komt uit Mekka. Mijn vader is daar geweest. Hij woont al 25 jaar in Nederland. Mijn moeder is tien jaar later gekomen. Mijn vader moest eerst werk zoeken en een goed huis. Hij werkt vanaf het begin bij kweker Piet de Groot.’ Pasgeleden had hij zijn 25-jarig jubileum. ‘Nee, zeg!’ Malik lacht, ‘Ik ben niet meegegaan. Het mocht wel, maar het is niks voor mij, allemaal grote mensen.’ Thuis zijn ze met zeven kinderen. Maliks oudste zus is 27. ‘Zij is secretaresse, mijn tweede zus studeert Arabisch, mijn broer heeft drie werken: hij is chauffeur bij PTT Post, bij Budget en bij een bakker. Hij gaat van de ene auto in de andere.’ Malik wil automonteur worden. ‘Of profvoetballer, maar dat kan niet zo makkelijk.’ Hij speelt zaterdags wedstrijden bij SeV. ‘En zondags ga ik mijn vader gezelschap houden, zijn kas moet elke dag water krijgen. Hij kweekt nu violen en ’s zomers zonnebloemen. Hij werkt zeven dagen per week. Op vrijdag gaat hij een halve dag werken en dan naar de moskee.’ In de grote vakantie gaan ze met z’n allen naar Marokko: ‘Mijn oudste twee zussen met het vliegtuig en m’n broer met zijn eigen auto. Als het mag ga ik dit jaar samen met hem.’ E.A.A. (12) [in de lente van 2015 op verzoek geanonimiseerd] ‘Ik mis mijn vriendinnen. Ik heb ze vijf jaar niet meer gezien, ik weet niets van ze. Ik kan niet in hun taal schrijven, wel een beetje maar niet zo veel. In het begin toen ik in Nederland kwam had ik een beste vriendin, daar kon ik mee praten, maar toen moest ik naar een ander huis. Als ik een ander meisje zie, denk ik steeds dat zij het is, maar wéér niet.’ Wat een beste vriendin is? ‘Als ze geheimen kan bewaren en goed met je kan omgaan, dat ze begrijpt wat je allemaal bedoelt en dat ze niet jou uitlacht.’ E.'s familie woont niet alleen in Irak, maar ook in Canada, België, Zweden, Zwitserland, Duitsland, Denemarken en Iran. ‘Allemaal gevlucht door Saddam Hoessein. Mijn omen zijn allemaal doodgemaakt, ze zijn naar de gevangenis gebracht. Mijn vader had vier broeren en nu is hij alleen.’ Zelf heeft ze een klein broertje, een zusje en een grote broer van veertien. Als ik vraag of ze goed met hem overweg kan, schiet ze in de lach: ‘Nee, hij is heel stom. Hij zegt: “Ga de tv aandoen”, doe ik dat niet dan gaat hij slaan. Heel erg hard zelfs, dan ga ik huilen. Ik zeg: “Ik ben je slaaf niet, doe het zelf.” Als mijn moeder thuis is, durft hij het niet zo.’ Azar Ali Aziz (12) ‘Er vielen bommen op de stad, sommige mensen waren dood. Wie dat deden? Irak, denk ik. M’n vader was een jaar weg, hij heeft gebeld in een klein huisje van de telefoon: “De kinderen moeten naar Nederland komen.” Ik was blij in Nederland. Hier kun je naar school gaan en je krijgt je eigen geld. In Koerdistan was de school heel ver weg, moet je lopen, vijf kilometer of zo. Eerst waren we niet zo arm, toen kwamen ze aan de deur kloppen en zeiden: “Jullie moeten ons alles geven, anders gaan we jullie vermoorden.”’ Haar ouders zijn steeds verdrietig, zegt ze. ‘Ze zijn bang wat er gaat gebeuren met de familie. Ze weten helemaal niet hoe het met ze is.’ Dat is zo sinds hun vertrek, nu tweeëneenhalf jaar geleden. Azar praat thuis met haar broertje altijd Nederlands: ‘Ik wil gewoon perfect Nederlands weten.’ In september gaat ze naar het beroepsonderwijs. Welk beroep ze wil? ‘Ik wil dokter worden of apotheker. Het is leuk om mensen te helpen.’ Nu moet ze ook al vaak met haar ouders mee om te vertalen. ‘Mijn moeder heeft hoofdpijn, migraine. Altijd. Ze heeft ook rugpijn. Ze gaat naar het ziekenhuis, maar het helpt nog niks.’ Noora Al Husseinawy (15) Ze is de oudste van de klas en zorgt voor de koffie en de thee. Mooie glanzende kleren draagt ze en schoenen met hakken. ‘Ik kies zelf uit. Mijn moeder zegt ook: “Jij kiest mooie kleren.” Op de vraag of ze de andere kinderen uit de klas niet kinderachtig vindt, breekt een brede lach op haar gezicht door. Ze knikt verlegen. Binnenkort mag ze eindelijk van de basisschool af, naar het praktijkonderwijs.  Ze heeft twee jongere zusjes. Eentje zit in Zoetermeer op school, ‘ook op een basisschool, voor makkelijk leren, niet zo snel leren.’ Drie jaar zijn ze nu in Nederland, haar vader is al langer weg uit Irak. Hij heeft zeven jaar in Saoedi-Arabië gewoond. Trots zegt ze: ‘Hij kan heel goed Nederlands. Hij werkt bij de bloemen in Amsterdam. Mijn moeder heeft twee dagen geleerd en daarna thuis, zorgen voor mijn kleine broertje. Hij is pas één. Misschien deze maand gaat zij naar school.’ Na schooltijd speelt Noora vaak buiten met haar zusjes: ‘Slagbal, tikkertje, springtouw. Mijn zusjes kijken veel tv. Ik niet, ik vind het niet leuk. Ik wil altijd lezen en werken.’ Rougaya Alkayat (11) Als ze de meester iets wil vragen, steekt ze haar vinger eventjes tot schouderhoogte op. Ziet hij het niet, dan kan ze niets doen, behalve het later nog eens proberen. Vijf jaar geleden kwam Rougaya met haar ouders, zus (12) en broertje (9) in een asielzoekerscentrum terecht en daarna in een huis in Weert. Ze vertelt het fluisterend, houdt haar ogen neergeslagen en haar handen in haar schoot. ‘In Weert hadden we niemand. Hier hebben we heel veel vrienden.’ Uit Irak?  Ze knikt. Kan ze zich iets van Irak herinneren? Ze schudt haar hoofd. Wat haar vader deed weet ze niet. En dan fluistert ze: ‘Ik denk hij maakte kammen.’ Is hij nu thuis? Ze knikt. Vervelen haar ouders zich nooit? ‘Nee.’ Zoekt haar vader vrienden op? Knikt. Haar ouders kijken vaak naar de Arabische tv. En zij? ‘Ik zit altijd thuis, ik speel met m’n broertje, we hebben een spellendoos, met dammen en zo. En ik ga lezen of computeren.’ Zwijgt. Computerspelletjes? ‘Ja, en soms schrijven. Verhalen.’ Verzint ze die zelf? ‘Sommige verzin ik zelf, sommige schrijf ik over.’ Wat voor soort verhalen. ‘Griezelverhalen. Bijvoorbeeld met een masker die niet meer af kan.’ Aus Al Khasragi (12) ‘Ik denk ik blijf nog een jaartje hier op school om extra Nederlands te leren.’ Zijn vader leert ook nog Nederlands. Daarom werkt hij niet. ‘Hij moet eerst nog taal leren.’ Ze zijn nu bijna drie jaar hier. ‘Mijn vader komt uit Bagdad, mijn moeder uit Koerdistan. Mijn vader deed zaken, huizen kopen en verkopen.’ Aus woont liever in Irak dan in Nederland: ‘Ik had daar veel vrienden, daar is mijn familie, het is ook mijn eigen land.’ Hij heeft een oom in Denemarken, die woont daar al tien jaar, ‘daar is het wel leuk, maar hier is het leuker, ik ben gewend hier, een beetje.’ Hij heeft een broer van zestien en – hij grijnst met gêne én trots: ‘Nu heb ik er nog een klein zusje bij, ze is twee. Ze praat in het Koerdisch, in het Arabisch en in het Nederlands, een paar woorden.’ Wat hij leukst vindt? ‘Voetballen en de computer. Alletwee.’ Ja, glimt hij, hij is goed in voetballen. ‘Ik ben bij RKV. Een rooms-katholieke vereniging. Ik wou eerst naar SeV, maar de leider zei: is vol.’ Ik wijs op zijn Sport Watch. Die heeft hij met zijn verjaardag gekregen, van de Nederlandse buren. Hij straalt hij verlegen. Laila Amarquiou (13) Haar familie komt uit de buurt van Tanger. Zij is in Nederland geboren. Haar vader werkt niet meer. Waar hij vroeger werkte weet ze niet. Is hij al oud? ‘Weet ik niet. Zeg maar bij de veertig.’ Ze heeft twee oudere broers en een zusje van twaalf. Haar antwoorden blijven kort, ze grijnst ongemakkelijk. In de klas giechelt en kletst ze als een echte bakvis. Na school gaat ze vaak buiten voetballen, vertelt ze, soms met de jongens. ‘Er moeten ook wel meisjes zijn met het voetballen, niet alleen jongens.’ Waarom? Dat weet ze niet. Haar ouders kijken vooral naar Marokkaanse tv. ‘Ik versta er niks van, ze praten anders. Ik kijk om acht uur naar Friends, dat is elke dag bij Veronica. Dat vind ik het leukste. Het zijn een groepje vrienden, die beleven alles samen.’ In de vakantie gaan ze naar Marokko, dat vindt ze leuk. ‘Ze hebben daar kermis, we gaan naar het strand, er zijn heel veel winkels, je kan veel doen daar.’ Nee, een hoofddoek draagt ze niet. ‘Ik mag het wel, ik heb het een keer geprobeerd, maar het zit niet zo lekker, het is warm. Misschien later.’ Najoua Bendahaman (13) Ze zijn thuis met acht kinderen, haar oudste zus is 24, zijzelf is de zesde. Haar zus werkt in Den Haag. ‘Iets met een moeilijke naam, oppassen bij kinderen.’ En de anderen? ‘Eén broer werkt, ik weet niet meer het merk, net als Nike en zo.’ Zij is in Nederland geboren. Haar ouders komen uit de buurt van Casablanca in Marokko. Nee, haar vader werkt niet meer. ‘Hij werkte eerst in Frankrijk, om naar Nederland te komen, dat is bij iedereen.’ Dan zwijgt ze plotseling weer, op haar hoede. Najoua is de grootste van de klas, haar kleren zijn zorgvuldig uitgekozen in zwart en wit. Ze wil huisvrouw worden, of modeontwerper, of nee, ze bedenkt zich: ‘Ik weet nog niet of ik huisvrouw word.’  Buiten spelen doet ze alleen op zaterdag en zondag. Na school gaat ze altijd meteen naar huis. ‘Dan ga ik mijn moeder helpen. Schoonmaken, groente schillen.’ Ze moeten elke dag veel eten maken natuurlijk. Ach, kijkt ze volwassen: ‘Ze komen toch niet op tijd thuis, we eten met m’n zus en m’n moeder. M’n vader gaat altijd weer weg.’ Naar de moskee of het koffiehuis? ‘Ja, zoiets.’ Maryam Daraï (12) Ze struikelt over haar woorden van het snelle praten, haar ogen stuiteren. ‘Mijn vader woont in Iran. Voor mijn tweede heb ik hem wel eens gezien, maar ik ben het vergeten.’ Tien jaar woont ze nu in Nederland met haar moeder en zussen (24 en 16). Haar moeder zat in het onderwijs, soms praat ze over vroeger. ‘Die ene keer bijvoorbeeld dat Khamenei die studenten heeft vermoord.’ Maryams oudste zus zit op de universiteit, de tweede op het vwo. Zelf gaat ze ook naar het vwo. Wat ze wil worden? ‘Chirurg lijkt me leuk. Ik vind het leuk om in iemands lichaam te zitten. Maar ik vind het niet zo leuk om twintig jaar te studeren.’ Buiten spelen doet ze niet vaak meer. ‘Die kinderen bij ons doen vaak raar. Eén meisje liegt altijd en pakt kinderen van je af. Ze gaan knikkeren en zeggen: “We doen het zonder pottenkijkers, we zijn Nederlandse kinderen.” Eerst zat ik op een Daltonschool, daar had ik geen breuken geleerd, wel dat je een pannenkoek in vier stukken moet delen. Mijn moeder wilde me op deze school zetten omdat er veel buitenlanders zijn. Nederlanders houden er geen rekening mee dat wij geen varkensvlees eten.’ Robin van den Dop (12) Twee weken zit hij pas op de Julianaschool. Hij komt uit Leiden. De kinderen uit zijn klas zijn best aardig. Heeft hij al vriendjes? ‘Ja, bijna de hele klas al.’ En een vriendinnetje ook. ‘Ik had het met Jamin. Toen hoorde ik van haar vriendin dat ze een jongetje had in Amsterdam, Zoetermeer, Den Haag, Utrecht en Delft. Nou, toen heb ik het maar uitgemaakt. Als je zegt dat je verkering hebt, gaan ze je allemaal uitlachen. Op mijn vorige school was het normaal. In deze klas hebben ze bijna nooit verkering. Misschien omdat het buitenlandse kinderen zijn. Moslims en Koerdistaners mogen pas op d’r vijftiende een vriendje, hoorde ik.’ Als hij goed z’n best doet, zou hij naar de havo mogen, ‘maar ik ben niet zo’n gozer die zoveel leert. Ik wil denk ik politieagent worden. Lijkt me wel leuk, gewoon stoer over straat lopen met zo’n pet op en een pistool.’ Zijn vader mag niet meer werken, hij krijgt medicijnen voor zijn hart. Zijn moeder is telefoniste. ‘Ik ben enigst kind. Dat is best leuk want dan krijg je ook meer.’ ’s Avonds kijkt hij meestal tv. ‘Of ik speel met mijn nintendo.’ Hoe laat hij naar bed moet? ‘Dat mag ik zelf weten, door de weeks niet later dan elf uur.’ Mahamud Egal (11) Met een blos op zijn wangen van het voetballen komt hij binnen, ‘de professor’ van de groep. ‘Ik ben geboren in Mogadiscio. Toen ik twee was gingen we van Somalië naar Ethiopië, toen naar Nederland, toen naar Zwitserland – daar konden we een jaar asiel krijgen – en toen weer terug naar Nederland.’ Hij heeft een zusje (9) en twee broertjes (7 en 3). ‘Mijn vader was ingenieur, huizen bouwen, en mijn moeder was arts. Mijn vader werkt in Frankrijk, in Lille. Hij woont bij een vriend. Het is drie uur met de trein. Hij neemt vaak iets mee. Draculatanden zijn het lekkerst, het tandvlees smaakt naar aardbeien. Mijn moeder belt vaak met haar moeder in Abu Dhabi en haar vader in Kismayu. De meeste familie woont in Italië en Engeland, want Somalië is hun kolonie geweest. Ik ga vaak met mijn moeder mee: naar de dokter, het gemeentehuis, het postkantoor. Als iets verkeerd is, moet ik uitleggen wat ze bedoelt. Als ze moet bellen, zeg ik het eerst in het Nederlands en dan schrijft ze het op. Ik wil arts of ingenieur worden. De kinderen in de klas vragen altijd alles aan mij, want ik heb bijna alles goed. Als ze niet aardig doen zeg ik nee.’ Sheena B. Fatahmustafa (12) Ja, ze heeft veel vriendinnen. En vriendjes? Ja ook, zegt ze onverwacht onomwonden. ‘Nederlandse ook, Leroi, Dennis en Adriaan. Vaak hebben Nederlandse jongens mooie haren en mooie ogen.’ Tweeëneenhalf jaar geleden is ze pas uit Koerdistan naar Nederland gekomen, ze heeft een zusje en drie oudere broers. Nederlanders zijn niet altijd aardig, vindt ze. ‘Soms schelden ze me uit voor buitenlander. Of ze schelden mijn ouders uit: “Jij met je buitenlander-ouders!” Als ze schelden, dan scheld ik terug. Als ik heel boos ben, zeg ik “kaaskop”, daar kunnen ze niet tegen. Maar ik scheld nooit de ouders uit, want die hebben niks gedaan. Soms willen ze gaan vechten, maar als ik ook wil vechten, gaan ze weg, dan durven ze gewoon niet.’ Ze gaat graag winkelen met vriendinnen. Maar bij de kassa moet ze geregeld haar tas openmaken. ‘Ze denken gewoon dat de buitenlanders dief zijn. Vaak word ik boos, een keer heb ik een barbiepop gepakt en naar de man gegooid. Vaak word ik het wel zat: buitenlander, buitenlander, buitenlander.’ Maiwand Jalalzai (12) ‘Ik heb nooit school gehad in mijn land, in Kaboel in Afghanistan was een beetje oorlog. Mijn vader was politie of agent of zo, ik weet niet. Hij mocht niet blijven van de Talibaan. Heel lang was hij gevlucht en toen moesten wij ook komen. Mijn moeder en ik. Ik was lang in Pakistan, bij Islamabad. Ik ben hier nu één jaar en elf maanden. Mijn kleine zusje is hier geboren. Hier heb ik tafels geleerd. Nu heb ik heel goeie cijfers. Ik moet nog een jaar in groep 8 blijven, dat is beter voor mezelf. Thuis kan ik wel het beste Nederlands praten, maar mijn vader kent veel moeilijke woorden die ik niet ken. Ik wil dokter worden. Of als ik het niet haal dan met computers werken. Ik zit op voetbal, SeV, Sport en Vriendschap. Ik ben de spits, dan kan je lekker scoren. Thuis praten wij Paschto, wij hebben letters die in de hele wereld niemand heeft. Wij hebben een hele grote taal die niet in de computer past. Mijn moeder heeft nu alleen maar een hoofddoekje, in ons land moest ze het heel anders doen. Ze had hele lange kleren en er waren gaatjes, daar moest ze door kijken.’ Huda Jarakji (14) Heel vanzelfsprekend geeft ze me een hand als ze haar verhaal komt doen, ze is de enige. ‘Ik ben geboren in Koeweit. Toen gingen we naar ons land, Irak, toen naar Iran, daarna hebben we een soort boot genemen. Toen hebben ze ons gelaten, in een soort bos. Toen hebben we gelopen, gelopen. Wij waren klein, wij waren moe, ze hebben ons gedragen. Toen kwam de bus en toen hebben wij gereden tot Holland.’ Irak en Koeweit zijn hele mooie landen, vertelt ze. ‘Er zijn daar moskeeën en kerken en hele hoge bomen met draden…eh… ja, dadels.’ Ze heeft twee zusjes en een klein broertje. Zes jaar zijn ze nu in Nederland. Vindt ze het niet erg dat ze voor het tweede jaar in groep 8 zit, bij haar zusje Safa in de klas? ‘Nee, het is om nog meer te leren Nederlands.’ Ze wil juffrouw worden. ‘Ik vind het leuk om met kinderen te spelen en gedrag en zo.’ Ze vertelt over het slachtfeest: ‘Mensen gaan bezoek, koran lezen, lief zijn tegen elkaar, niet bijvoorbeeld vieze woorden zeggen, elkaar helpen.’ Nee, haar ouders zijn niet zo streng, ze mag wel buiten spelen, maar eigenlijk vindt ze zichzelf al te oud. Safa Jarakji (13) Ze is groter dan haar oudste zusje Huda, die ook in groep 8 zit, maar net zo dromerig. ‘Mijn eigen land is Irak, maar we moesten steeds naar een andere plaats, we moesten ergens wonen waar niemand ons kon vinden. Ik had een broer, die had kanker, hij is in Koeweit overleden. Mijn moeder ging heel veel huilen.’ Het beroep van haar vader weet ze niet. ‘Van mijn moeder wel, ze gaf les. M’n vader is denk ik ietsje lager van niveau, maar ik weet niet precies wat. Hij heeft geen baan, hij staat op de wachtlijst voor schoolles Nederlands. Er zijn heel veel vluchtelingen. Mijn moeder moet op mijn kleine broertje passen.’Als de fotograaf haar een hand wil geven, deinst ze terug. Later: ‘Ik zeg “sorry” meestal. De blote hand van een man mag niet de blote hand van een vrouw raken. Sommige mensen denken dat wij het vies vinden en worden boos. Mijn vader zegt: dan moet het wel.’ Wat ze van Nederland vindt? ‘Ik wil liever naar Italië als ik later groot word. Ik wil beroemd worden, maar ik weet niet of het lukt. Ik wil graag dierenarts worden, dan begin je bijvoorbeeld in een circus met allemaal trucjes, dan kom je meestal wel beroemd uit.’ Sinem Heyecan (12) ‘Sinds mijn broertje van anderhalf geboren was, moet ik altijd op hem passen. Mijn moeder was ziek, haar buik was helemaal open.’ Ze heeft nog een zus (18) – ‘die moet altijd studeren’ – en twee broers (14 en 7). ‘In Koerdistan ging mijn vader lampen maken en zo. Nu werkt hij niet meer, mijn moeder ook niet, ze zijn te oud geworden om te werken. Mijn moeder was getrouwd toen ze twaalf was en veertien toen ze kinderen kreeg. Zij is iets van 33 of zo. Zij wil wel terug. Mijn vader kan niet daarheen gaan, want dan wordt hij vermoord, omdat hij in de oorlog was. Hij heeft in de gevangenis gezeten, zeker weten, iets van vijftien jaar, hij heeft allemaal mishandelingen gekregen. Ik wil niet terug. Ik was drie toen we weggingen. Ik heb daar helemaal niemand. Hier zijn allemaal toffe dingen, vooral de kinderdisco, die is helemaal gratis. Mijn vader is soms zenuwachtig en boos, als hij naar de telefooncel is geweest, rookt-ie zeven sigaretten achter elkaar. Toen de vader van mijn moeder was gestorven praatte en eette ze één maand niet. Tot mijn vader haar ging troosten. Dat is drie jaar geleden. Ik moest voor mijn broertjes zorgen. Ik maakte altijd patat, want ik kon niks anders.’ Mehdi Kadhim (12) Hij speelt met de zilveren ring aan zijn tengere hand. ‘Dat is een islamitische ring. Het is gewoon voor het mooi. Die heeft mijn vader in Saoedie-Arabië gekocht. Hij gaat elk jaar naar Mekka.’ Is hij hadji? ‘Ja’, zijn gezicht klaart op van trots. ‘Met het slachtfeest gaat hij daar altijd een maand heen om te slachten. Nu is het in februari, maart, als het in de kerstvakantie wordt, mag ik ook mee. Dan ben ik ongeveer zestien jaar. Mijn vader heeft hier geen werk. Hij werkt op internet of gaat iets typen, brieven sturen naar Irak of geld sturen. Ik heb zelf een computer thuis. Ik wil computerleraar worden.’Ze wonen ruim tien jaar in Nederland, Mehdi heeft twee jongere broertjes. ‘Als de oorlog in Irak ophoudt, dan gaan we terug. Mijn moeder is verdrietig, zij wil graag naar Iran, haar familie woont nu daar. Ik wil liever in Nederland blijven en één maandje naar Irak toe om daar te kijken. Hier is het beter, mooi weer. Daar is het warm. Ik heb hier meer vrienden dan daar. Op de foto sta ik als baby en nog een keer met mijn vader en een olifant. Mijn vader ging vroeger met de oorlog meedoen. Hij had een schietgeweer.’ Sahand Misri (12) Vijf maanden is Sahand nu in Nederland. Zijn vader was hier al drie jaar, omdat hij schrijver was van Koerdische boeken. Hij spreekt Engels, geen Nederlands. Sahand kwam samen met zijn moeder, via Syrië. Zijn broers (17 en 16) en zijn zus (13) zijn alleen in Syrië achtergebleven. De douane geloofde niet dat zij kinderen van Sahands ouders waren. En waar komt dat schilderij vandaan? Dat hebben ze meegenomen uit Koerdistan. Een vriend van zijn vader heeft het gemaakt. Sahand lacht, zo gauw iemand hem aankijkt. Alleen Sheena en Safin kunnen hem verstaan, zij komen uit dezelfde streek in Koerdistan. Safin is zijn tolk op school en op straat. Wat hij wil worden? Sahand probeert het Safin duidelijk te maken, maar die snapt het niet, dan hoor ik Sahand ‘lawyer’ zeggen. Hij kent wel advocaten, hij moest in Nederland ook naar een advocaat. Zijn ouders hebben geen tijd om Nederlands te leren, ze proberen steeds om zijn broers en zus hier te krijgen. Ze zijn verdrietig, zenuwachtig en boos. Ze huilen ook steeds. Sahand huilt niet, maar hij vindt het niet leuk. Nee, hij vindt het niet vervelend dat hij niet met andere kinderen kan praten. Sahand lacht. Jasmin Mohammedamin (12) ‘Ze denken altijd dat ik gewoon Nederlander ben. Eigenlijk is ’t leuk als ik ’t eerlijk zeg. Bij ons hebben drie rode haren en sproeten en drie hebben zwarte haren. Mijn opa had rode haren. Ik ben in Koeweit geboren, met drie jaar was ik naar Irak gegaan, toen het oorlog was in Koeweit. Mijn vader moet nog school afmaken. We zijn vier jaar hier. Wij hebben hier veel familie uit Koerdistan.’ Thuis is ze met twee oudere broers, een zus en een baby-broertje. ‘Ik wou eerst oppasser worden van kleine kinderen, één jaar niet groter, maar ik vind het niet leuk als ze huilen.’Ze maakt vaak puzzels, ‘niet echte puzzels, maar met woorden.’ En ze houdt van buiten spelen, voetballen. ‘Ik mag gewoon met jongens spelen.’ Nee hoor, ze giechelt, ‘dat hoofddoekje is geen echte, dat is zo maar.’  Had ze verkering met Robin? ‘Ja’, ze trekt een verachtelijk gezicht, ‘maar ik wou niet echt. Ik praatte niet eens met hem. Ik deed het voor mijn vriendin omdat hij achter haar aan zat en zij wou niet. Jongens vragen mij wel maar ik wil geen verkering. Ik wil ook niet trouwen, ik wil gewoon alleen blijven.’ Awis Nur (11) Vijf jaar geleden kwamen ze naar Nederland, Awis’ zus van 22 met haar drie broertjes van acht, zes en vier. ‘We kwamen in een vluchtelingenkamp in Haarlem. Toen gingen we naar Den Helder, Bergen, Zierikzee, Leidschendam. Mijn moeder kwam een jaartje later. Mijn vader woonde in Amerika, hij kwam drie jaar later.’ In Somalië was zijn vader arts. En wat doet hij nu? Awis’ ogen schieten weg. ‘Niks, hij is over de zestig.’ ‘In Somalië waren kleine oorlogjes. Dat heeft m’n moeder gezegd. Iedereen gaat daar schieten. Het is daar ook saaier en ’t is te heet voor voetballen.’ Elf maanden zit hij nu op de Julianaschool. Hij heeft in Nederland al heel wat scholen bezocht. Was dat niet vervelend? Hij knikt met onzekere blik. ‘Ze gingen me wel allemaal helpen. Het waren scholen met heel veel Nederlanders.’ Zijn grote zus is inmiddels getrouwd, heeft twee kinderen en woont in Tilburg. Nu moet hij met zijn moeder mee naar het gemeentehuis. ‘Over de uitkering en zo.’ Is dat niet moeilijk? ‘Eerst snapte ik het niet, toen had mijn zus het mij geleerd.’ Asha Osman (12) ‘Ik wil misschien bij de modewereld.’ Het mooist vindt ze een jurkje. ‘Een lange, maar ik kan niet lopen met een jurkje.’ Haar lievelingskleur? ‘Rood. Ik vind toekomstkleren zo mooi, kleren uit de toekomst. Zeg ik dat nu goed?’ Bijna acht jaar is ze hier, samen met haar ouders, broer (14) en zusje (11). ‘Toen ik geboren was begon de oorlog. Mijn familie woont in de hele wereld.’ Over het beroep van haar vader zegt ze: ‘Ik dacht dat hij vliegtuigen repareerde of zoiets. Nu is hij gewoon thuis en mijn moeder ook.’ Nee, zegt ze, ze vertellen niet over Somalië. ‘Ik hoef ook niet te weten wat daar gebeurd is. Als m’n oma doodgaat, begin ik weer te huilen.’Wat ze van Nederlanders vindt? ‘Gewoon. Ik ben heel erg gewend aan Nederlandse kinderen. Vroeger zat ik op een christelijke school in Voorburg, daar waren alleen maar Nederlandse kinderen.’ Haar hobby’s zijn zwemmen en paardrijden, zegt ze. Heeft ze wel eens paardgereden? ‘Nee.’ Na school maakt ze huiswerk, ‘bijna elke maandag krijgen we wel rekenen mee. Of ik moet proefwerk leren.’ En ’s avonds kijkt ze altijd naar Goede tijden, slechte tijden. Safin Saleh (13) Met voetballen heeft hij een beker gewonnen. ‘Ik voetbal bij SeV. In de voorhoede. Tactiek maken, trucjes doen.’ Vier jaar zijn ze hier, zijn moeder, twee oudere zussen en broertje. ‘Mijn vader was al zes jaar in Nederland. Hij woont niet meer bij ons. Hij is gescheiden. We kwamen thuis van school en toen hadden ze ruzie. Hij woont bij een andere vrouw, bijna een jaar. Die nieuwe vrouw is 24. Hun hebben ook nog een klein kindje gekregen. Mijn moeder is heel verdrietig.’ Hij is de enige jongen in de klas met een oorbel. ‘Ik wou een oorbel, dat vond ik leuk. Mijn vader vindt het niet leuk. Als ik naar hem ga, moet ik hem altijd uitdoen. Mijn moeder vindt ’t ook niet leuk, maar zij wordt niet boos.’ Ook draagt hij een hanger met een foto van de Backstreet Boys en een gouden hanger met zijn naam. ‘Die is uit Koerdistan, we waren met vakantie daar, ik, m’n vader en m’n grote zus. Mijn zus van veertien wil niet naar mijn vader, mijn broertje ook niet.’ Zijn vader heeft nu een shoarmazaak in Den Haag, Safin helpt hem soms, of hij gaat naar zijn huis. ‘We gaan gewoon praten samen. Over hoe het gaat met ons thuis, of er iets mis is of zo.’ Bilal Taouil (11) Elf kinderen? De kleine Bilal lacht verlegen. ‘Een paar zijn weg.’ Nee, niet getrouwd, ze werken. Zijn oudste broer van 25 is chauffeur, zijn oudste zus tandartsassistent. ‘Mijn vader heeft een islamitische slagerij. In Rotterdam.’ Als de voordeurbel gaat, spurt Bilal naar de deur. Het is zijn taak open te doen, ook moet hij schriften uitdelen. Hij is ‘assistent van de meester’, grapt de meester. Bilal lacht bescheiden. Zaterdags gaat hij naar Arabische les. ‘Ik kan wel Arabisch maar niet als dictee, ik kan het overschrijven.’ De moskee waar hij heengaat is vlakbij, in een zaaltje van het koffiehuis. ‘Daar komen Marokkanen, Arabieren en soms Somaliërs. Geen Turken en Koerden, die gaan ergens anders, denk ik.’ Na de vakantie gaat hij naar het vwo. ‘Als ik op school ben, ben ik liever vrij en als ik vrij ben wil ik liever naar school.’ Hij zit op voetballen, bij SeV, thuis doen ze veel spelletjes – kwartetten, dammen, schaken – hij kijkt graag naar Cartoonnet en Fox Kids en hij zit vooral veel achter de computer. ‘We hebben twee computers en ook twee tv’s, eentje boven en eentje beneden.’

icon

De dief van Bagdad

Uitgeverij Cossee, september 2012

Dief, meeloper, soldaat - de avontuurlijke reis van een jonge Arabier door de catastrofes van de 20ste eeuw. Avonturenroman vanuit Bagdad via Berlijn naar het Russische front en terug. Meeslepend verteld door Sherko Fatah.

Omringd door allochtone zorg

Denkbeeld, 15 december 2003

Ik bel aan bij een serviceflat. Mevrouw H. doet open. Ze is een oude, stijlvolle dame met een moeizame tred. We hebben een afspraak en ik stel me voor. 'Wat? Wat zegt u? Wat komt u doen?' Ik herhaal het nog een keer, duidelijker en langzamer. Aha, knikt ze, u komt van de vrijwillige terminale thuiszorg. Opgelucht laat ze me binnen. De woning is licht en kijkt uit op een grote plas, meneer H. ligt in een zijkamertje met een glazen deur ertussen zijn laatste dagen te leven. Hij heeft alvleesklierkanker, krijgt alleen nog medicijnen om zijn lijden te verlichten. De wijkverpleging komt tweemaal per dag en er is nachtzorg. Meneer H. heeft zich met zijn einde verzoend. Hij luistert nog graag naar muziek, zegt zijn vrouw, vrolijke liedjes van vroeger, en ook klassiek. Soms begint hij ineens iets te zingen. Hij is jaren bas geweest in een katholiek kerkkoor. Meneer H. maakt geluid, is hij wakker? Mevrouw H. staat op om me aan haar man voor te stellen. We overvallen hem een beetje. Hij prutst aan zijn gehoorapparaat. 'Ik moet even bijkomen', zegt hij verward. Zijn vrouw legt uit: 'Ik zit aan huis gekluisterd en zij komt af en toe hier zodat ik er even uit kan. Ik moet haar ook nog wat leren kennen', zegt ze. Hij lijkt het best te vinden. In de kamer zegt ze: 'Hij was ineens weer zo goed wakker, gek is dat hè.' Vergenoegd kijkt ze me aan en zegt dan: 'De verzorgsters die hier komen hebben allemaal donkere gezichten.' Eerst denk ik dat ze het figuurlijk bedoelt, in de zin van boze gezichten, maar ze bedoelt het letterlijk, ze ziet haast nooit meer een blank Nederlands gezicht. 'Het geeft niet hoor, ze zijn heel aardig, maar ik kan ze soms slecht verstaan, ze praten goed Nederlands, maar zo snel.' Ik zeg: 'En soms met een andere tongval, daardoor begrijpt u het misschien ook moeilijker.' Ze knikt en zwijgt. De bel gaat: de wijkverpleegkundige komt binnen, een Creoolse, ze stelt zich aan me voor: Shirley. 'Ik kan al die namen niet meer onthouden', zegt mevrouw H. zachtjes terwijl Shirley het logboek bekijkt. De opmerking van mevrouw H. blijft in mijn hoofd hangen, al die keren dat ik als vrijwilligster bij een sterfbed zit en allochtone zorgverleensters aan het werk zie. Mevrouw H. was een beschaafde dame, die blij was met alle geboden hulp, maar ze had heimwee naar het vertrouwde, ze had behoefte aan nabijheid, ze wilde iets delen van het leven en de wereld van haar man en haar — de liedjes van vroeger, de beterschapskaarten van het kerkkoor — en dat gaat nu eenmaal het beste met iemand van je eigen generatie, en als dat er niet meer inzit, in elk geval met iemand uit je eigen cultuur. Mevrouw H.'s gehoor gaat achteruit, en ze heeft steeds meer moeite om de chaos en drukte in haar hoofd in bedwang te houden, ze merkt dat ze de grip op haar leven verliest. Telkens is ze haar stok kwijt, ze is bang dat ze vergeet haar plantjes water te geven en loopt voortdurend met een gieter rond, ze probeert de soms geërgerde toon van haar kinderen niet te horen. Dankbaar moet ze zijn voor alle steun en hulp, voor iedere mens die haar en haar man bijstaat nu ze zo onafwendbaar hulpbehoevend zijn geworden. Zonder bedenken moet ze haar voordeur voor iedere onbekende opendoen. Allochtonen in de zorg is geen verwaarloosd thema, maar dan gaat het altijd om allochtone zorgvragers, die de weg naar de Nederlandse gezondheidszorg niet weten te vinden of met wie de gezondheidszorg niet goed weet om te gaan, óf het gaat om de werving en de opleiding van allochtone zorgverleners, want ook dat is nog altijd een groot probleem. In het brandpunt staan in elk geval de allochtonen. Dat het ook voor autochtone zorgvragers op z’n zachtst gezegd wennen is, allochtone zorgverleners, blijft onderbelicht. Ik bel Amsterdam Thuiszorg. Op mijn vraag gaan meteen de alarmlampen aan. Ze weten van niets, mijn vraag komt van Mars en ze schepen me af met een medewerkster die een projectje doet met allochtone zorgverleners en gehandicapte kinderen. Van oudere autochtone zorgvragers weet ze niets, dat is haar terrein niet. Ik bel de Landelijke Vereniging voor Thuiszorg. Directeur Bas van den Dungen herkent de klacht van autochtone zorgvragers niet. 'Het wordt niet als een probleem gezien', zegt hij. Door de LTV niet, door de thuiszorginstellingen niet. Dus het bestaat niet. Het aantal allochtone medewerkers in de thuiszorg is nog absoluut geen afspiegeling van de samenstelling van de Nederlandse bevolking, legt hij uit. Goed, in Amsterdam, Rotterdam, in de hele randstad werken bij de thuiszorg veel mensen van Surinaamse en Antilliaanse afkomst, maar dat vindt hij toch van een andere orde. Voor het gemak gaat hij er maar even aan voorbij dat de Nederlanders uit de voormalige koloniën een andere kleur hebben, een rappe zingende tongval, een andere achtergrond en andere dagelijkse gewoonten. Dat ze voor autochtone Nederlanders nu eenmaal vreemder zijn dan de bleekneuzen die hier uit de klei zijn getrokken, die hetzelfde kerk-god-en-vaderland delen, en die zuinigjes boter op hun brood smeren en de sneetjes in keurige blokjes snijden. Het gaat me niet om misstanden, maar de instellingen zijn meteen bang dat ik daarnaar op zoek ben. En daarom schermen ze elke vraag af. Het gaat me er veeleer om dat instellingen erkennen dat het voor hun klanten niet altijd even makkelijk is, dat de klanten afhankelijk zijn van de zorg en daarom misschien wel heel veel slikken, dat ze in hun dankbaarheid hun angst en ergernis verbijten. In plaats daarvan klampen de instellingen zich vast aan het politiek correcte 'geen probleem' en creëren het zoveelste taboe. Ik speur websites af en bel verschillende onderzoeksinstellingen op het gebied van gezondheidszorg en maatschappij, zoals Prismant, Nivel, Trimbos-instituut, NIZW, Verwey-Jonker Instituut. Ze hebben allemaal onderzoek gedaan naar allochtonen en zorg, of zoals ze het zelf noemen: 'interculturalisatie van de gezondheidszorg', het proces dat de Nederlandse gezondheidszorg toegankelijker en effectiever moet maken voor allochtonen. Interculturalisatie betreft dan zowel het aanbod van gezondheidszorginstellingen als hun personeelsbeleid. Daarover zijn talloze studies en projecten. Maar nee, over de vraag hoe auchtochtone hulpvragers op allochtone hulpverleners reageren, is hen geen onderzoek bekend, zeggen ze. Ze zijn er zelf enigszins verbaasd over. Goed thema, trouwens, dat zouden ze ook wel eens willen weten. Telefoontjes naar het Amsterdams Patiënten Consumenten Platform (APCP), instellingen voor mantelzorg, wijkposten voor ouderen, de ouderenbond ANBO leveren instemmende geluiden op, anekdotes uit de privésfeer — een tante van ver in de tachtig met een gebroken heup — en de verzuchting dat niemand er natuurlijk over wil vertellen. Bij de Amsterdamse Klachtenbehandelingscommissie van verpleeghuizen, verzorgingshuizen en organisaties voor gehandicaptenzorg is blijkens het Jaarverslag 2002 geen klacht over allochtone zorgverleners binnengekomen, maar zó officieel klagen, doen sowieso maar weinigen. Om precies te zijn: het jaarverslag 2002 maakt melding van 23 klachten. Een medewerker van het APCP zegt: 'Ouderen zijn veel te afhankelijk om te klagen, de drempel is hoog. En uit de hoek van de psychogeriatrie krijgen we zelden klachten.' Een medewerkster van een wijkpost voor ouderen beaamt dat: 'Oude mensen klagen niet, dat is juist het punt. Maar wij krijgen wel geregeld te horen dat ze liever geen allochtone hulp willen.' De Ouderenadviesraad adviseerde de wijkpost dat ze ervoor moest zorgen ook medewerkers met een blank uiterlijk naar buiten te laten treden, alleen al voor de beeldvorming. En later zegt de teamleidster onomwonden: 'Onze witte medewerkers horen verhalen van ouderen over allochtone hulpverleners, maar dat gaan ze natuurlijk niet vertellen, want ze gaan hun collega's niet afvallen.' Dat het geenszins de bedoeling is allochtone hulpverlener in het beklaagdenbankje te zetten, maar dat het om een maatschappelijk gegeven gaat, maakt niet uit. Blijft staan dat het voor autochtone Nederlanders behoorlijk wennen is om steeds vaker door allochtone verpleegkundigen, verzorgenden en alfa-hulpen te worden geholpen. Dat speelt eens te meer voor oudere zorgvragers, want zij zijn al helemaal niet van jongs af aan vertrouwd geraakt met mensen uit andere culturen. Ik merk het al als ik de kwestie voorleg, hoe omzichtig ik dat doe, hoe bang ik ben aangezien te worden voor een fortuynist. De vraag stellen is een verdenking op je laden: dat je dan ook wel zult vinden dat er te veel migranten zijn, dat er een krachtige oplossing voor het probleem moet komen, dat de thuiszorg misstanden laat voortbestaan. En waarom die focus op de thuiszorg? Is het in ziekenhuizen, verzorgingshuizen en verpleeghuizen dan zoveel beter? Geen idee, ook daar bestaat geen onderzoek naar. Toch is het geen schot in het duister om te zeggen dat de kwestie in de thuiszorg het sterkst speelt. Want daar moeten zorgvragers in hun eigen huis onbekenden toelaten, telkens weer anderen, anderen die hen dan ook nog eens als vreemdeling voorkomen. Xenofobie is een lelijke eigenschap, zo wil de communis opinio. Een fobie geldt als een ziekelijke angst, dat klopt, maar als we het woord letterlijk nemen, 'bang voor vreemdelingen', wat is daar dan mis mee? Het is benepen, zegt de kosmopoliet, waarom zou je bang zijn voor het vreemde en onbekende, je moet het juist open tegemoettreden. Maar daarmee veronachtzamen we de biologische natuur van mensen. In termen van lijfsbehoud en veiligheid is het raadzaam dat dieren en mensen bang zijn voor het vreemde. Je kunt niet terugvallen op vroegere voorvallen, je weet niet of het vreemde geen kwaad wil, je hebt er geen ervaring mee. Dus je lichaam reageert, springt in de waakstand, je bent voorbereid op de verdediging of vlucht. Als je weet dat je lichamelijk zwak bent, als je slecht hoort of ziet, of als de grip op je leven afneemt, dan is de kans dat je je met succes verdedigt of met succes op de vlucht slaat kleiner, dus is iets vreemds sneller een gevaar en ben je sneller bang. Aan deze mechanismen kunnen we ons nooit helemaal onttrekken en dat zou ook niet goed zijn voor ons behoud. Het is vergelijkbaar met pijn: wie geen pijn voelt, verwondt zijn lichaam sneller, wie geen gevaar ziet, loopt in zeven sloten tegelijk. Xenofoob wil niemand genoemd worden, we worden niet graag voor bangelijk versleten. Tegelijkertijd doen de populaire media er alles aan om ons te doen geloven dat de wereld om ons heen vergeven is van de gevaren, dat het er wemelt van de gekleurde criminelen en crimineeltjes, dat je maar beter niet meer de straat op kunt gaan en je woning bijna moet barricaderen om het gespuis buiten te houden. Politiespotjes waarschuwen senioren in een speciaal op hen gerichte campagne dat ze nooit en te nimmer een vreemdeling moet binnenlaten.En dan word je ziek en hulpbehoevend en krijg je thuiszorg. En moet je plotseling zomaar een heel leger van vreemdelingen binnenlaten. Niet alleen onbekenden, maar ook nog eens onbekenden met een andere kleur. En ook nog eens telkens andere gezichten, terwijl het sowieso al moeilijk is ze uit elkaar te houden als je je leven lang omringd bent geweest door blanken. Zoals alle blanken sprékend op elkaar lijken voor een neger in een Afrikaans dorp, of voor een Aziaat in een Chinese provinciestad die niet gewend zijn aan blanken om zich heen. Verder is het natuurlijk niet verwonderlijk dat aanvankelijk ook alle verzorgsters met een hoofddoek moeilijk uit elkaar te houden zijn. Maar wat móet je als je afhankelijk bent van thuiszorg? Mensen binnenlaten en de angst en het ongemak verbijten en herkauwen. In je eentje, mondje dicht, want in onze verwarring over de multiculturele samenleving hebben we bijna ongemerkt nieuwe taboes geschapen. Zouden de zorginstellingen meer moed en openheid tonen, dan zouden minder zorgafhankelijke ouderen met hun angst blijven zitten.

icon

Het islamitische leven van imam Hamza Zeid Kailani

Uit&thuis, 15 juni 2001

"De islam kent het begrip idjtihaad - dat betekent intellectuele inspanning -, die brengt beweging in het geloof. Andere imams vragen mij weleens: "Waar is je dzellaba?", "waar is je baard, waar je tulband?" Dan zeg ik: "Waar is je kameel?"´

icon

We gaan als het donker wordt

Uitgeverij Cossee, april 2010

De schoonheid en de gruwel van het moment liggen dicht bij elkaar in We gaan als het donker wordt van de Duits-Koerdische schrijver Sherko Fatah. Een adembenemende avonturenroman en eigentijds grootstedelijk verhaal ineen, tussen Irak en Berlijn.

Overgeleverd aan vreemden

Denkbeeld, 15 december 2003

Verzorgings- en verpleeghuizen zijn wit, tenminste, de bewoners. En toch wonen er veel oude migranten in Nederland. Alleen in de Randstad richt een enkel tehuis zich op oudere migranten. Zoals De Schildershoek in Den Haag, waar veel hindoestaanse ouderen wonen, of De Rustenburger in het Rotterdamse Delfshaven, waar afdeling 504 speciaal voor moslimouderen is. Afdeling 504 is nu ruim twee jaar open, maar is nog steeds niet vol.Onder migranten geldt het als een schande om ouders in een tehuis te doen. Migrantenkinderen zorgen meestal zelf voor hun ouders. Maar in de snelle Nederlandse samenleving is dat vaak een zware belasting. Daarom zullen waarschijnlijk zoetjesaan meer oude migranten hun toevlucht moeten nemen tot verzorgings- en verpleeghuizen.Geestelijk verzorgers van hindoes en moslims leken de aangewezen personen voor een gesprek over oudere migranten. Maar op zoek naar pandits en imams in tehuizen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag stuitte ik op een onverwacht probleem: ze zijn er niet. Zelfs in algemene ziekenhuizen blijkt slechts sporadisch een hindoestaanse of islamitische geestelijk verzorger te vinden. Terwijl daar aan hindoe- en moslimpatiënten geen gebrek is. En terwijl patiënten en bewoners van zorginstellingen recht op bijstand hebben van een geestelijk verzorger. Dit grondrecht ligt verankerd in de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Maar voor hindoes en moslims is het nog vooral een papieren recht.Het probleem is dat pandits en imams vaak zijn opgeleid aan buitenlandse religieuze instellingen of bij een persoonlijk leermeester. Ook zijn ze vaak autodidact. Hun religieus leiderschap ontlenen ze vooral aan hun kennis van de heilige teksten en rituelen en aan hun gezag onder geloofsgenoten. Daardoor kunnen of durven Nederlandse zorginstellingen geen werkovereenkomst met hen aan te gaan. Geestelijk verzorgers moeten een erkende opleiding hebben gevolgd op universitair niveau. Maar die zijn er in Nederland nog niet. Ziedaar de patstelling.Ook vrijwillige, informele, geestelijke bijstand, op oproepbasis of zelfs telefonisch komt niet echt op gang. Zo klaagt imam Osman Pakoz van de Amsterdamse Aya Sofya Moskee dat de contacten die de moskee met enkele ziekenhuizen heeft gelegd nog tot geen enkele vraag hebben geleid. `Terwijl ze zeggen dat ze met de moskee samen willen werken. En terwijl wij ze hebben gezegd: "Wij zijn vierentwintig uur per dag voor jullie open."´Uiteindelijk vind ik twee jonge geestelijk verzorgers die beide in een algemeen ziekenhuis en in de psychiatrie werken. Migranten, en vooral oudere migranten, die in Nederlandse zorginstellingen terechtkomen, voelen zich overgeleverd en verweesd, is hun ervaring. Ze begrijpen amper wat er gebeurt en krijgen hun problemen nauwelijks uitgelegd. Want hindoes en moslims gaan anders om met ziekte, lijden, aftakeling en dood dan westerse Nederlanders. Volgens pandit Attry Ramdhani en imam Adem Kose gaat er vooral veel mis in de communicatie en bejegening. En dat heeft veel te maken met een gebrek aan twee dingen: tijd en aandacht. Pandit Attry RamdhaniHindoes ervaren gezondheid, ziekte, lijden, dood op een oosterse manier. Ze zoeken oorzaken en geen oplossingen, zegt pandit Attry Ramdhani (1967). `Hoe komt het dat ik lijd, waarom moet ik lijden? Vaak zoeken ze de oorzaak buiten zichzelf, of ze zien de ziekte als een vergelding voor een slechte daad uit het hiervoormaals.´ Niet zelden komt er ook zwarte magie aan te pas. `Dat is sterk aangewakkerd door contacten met andere culturen, zoals de creoolse. Het hindoeïsme in Nederland, zoals dat uit Suriname is gekomen, is vermengd met creoolse en islamitische invloeden´, zegt Ramdhani. Sinds acht jaar werkt hij als hindoe-geestelijk verzorger in Den Haag bij het psychomedisch centrum Parnassia en bij het Westeinde Ziekenhuis.Hindoe-ouderen hechten erg aan rituelen, vertelt Attry Ramdhani. Ook omdat die de band met de hindoegemeenschap versterken. Ze vragen de pandit mantra´s te reciteren of mantra´s in water te blazen, waarna ze dat water opdrinken om zo het boze oog te weren. Of de pandit strijkt met een pauwenveer over het hele lichaam, van kruin tot teen onder het reciteren van mantra´s. Ook rituele wassingen zijn gebruikelijk en amuletten dragen. In Nederland heet het vaak bijgeloof, zegt Ramdhani, maar hij vindt volksgeloof een betere term.Voor oude en zieke hindoes is het van groot belang dat ze veel bezoek ontvangen. Hoe massaler de bezoekers komen des te beter. Het is de tragiek van veel oudere hindoestanen in Nederland, zegt Ramdhani, dat ze leven in de overgang van een collectieve naar een individuele cultuur. Ze raken geïsoleerd, voelen zich eenzaam. Hun kinderen werken, kunnen soms een uurtje vrijmaken. Vroeger waren kinderen dé opvang voor ouders. Zelf hebben ze vaak nog voor hun ouders gezorgd. Ze leefden in een joint family system en in een sterke dorpsgemeenschap. Attry Ramdhani werd pandit toen hij zestien was. Hij raakte geïnspireerd door de Indiase goeroe Bawra en ging bij hem in de leer. Ramdhani beschouwt zichzelf als een moderne hindoe, al heeft hij geen tradities of rituelen overboord gegooid. `Als pandit moet je iedere doelgroep kunnen bedienen´, zegt hij. `Je werkt zowel met religieuze als met culturele methoden.´ Hij trekt horoscopen en voert rituelen uit om kwade krachten te neutraliseren. Maar ook hanteert hij verklaringsmechanismen uit het hindoeïsme zelf, zoals de leer van reïncarnatie en karma (het bepaald zijn van iemands lot door de som van zijn daden in de verschillende existenties of incarnaties). Dit alles natuurlijk, zo benadrukt hij, met inachtneming van het biomedisch model. Met het hindoeïstische kastensysteem heeft Ramdhani altijd moeite gehad, zegt hij. `Ik wil het nooit weten. Ik geloof in de kwaliteit van elk individu. Je vraagt ook niet: "Zaad, ben jij van een appel- of een perenboom?" Je kijkt wat eruit komt. De potentie van de mens is belangrijker dan zijn kaste.´ Als iemand hem vraagt uit welke kaste hij zelf komt, heeft hij altijd een wedervraag paraat: `Van welke kaste wil je mij hebben?´`Ik ben een echte Nederlandse hindoe´, zegt hij. Op zijn achtste emigreerde hij met zijn ouders van Suriname naar Nederland. `Ik ben heel erg besmet met Nederlandse normen zoals zelfbeschikkingsrecht, vrijheid van meningsuiting, emancipatie. Niet alle pandits zijn blij met mij´, weet hij, `omdat ik mensen ook mondiger en kritischer maak.´ Van oudsher hebben pandits veel gezag en de onderlinge machtsstrijd en de sociale controle zijn nog steeds niet gering. Sinds een jaar of drie bestaat er een koepelorganisatie, de HindoeRaad Nederland. Die probeert de verschillende stromingen binnen het hindoeïsme bijeen te houden en verzorgt ook de eerste officiële opleiding tot pandit. Attry Ramdhani is er docent hindoe-geestelijke verzorging.Het hindoeïsme geldt meer als levensbeschouwing en levenswijze dan als religie. Het wordt sterk in rituele vormen beleefd, zegt Ramdhani, de regels voor rituelen zijn nauw omschreven en je ontkomt niet aan het collectief. Tegelijkertijd is de hindoeïstische filosofie ruim en open. Er zijn vele goden, die de verschillende gedaanten van één god of goddelijke kracht vormen. Een van de belangrijkste beginselen van het hindoeïsme is ahinsa ofwel mededogen, met iedere vorm van leven. Dat betekent dat je geen levend wezen pijn mag doen, ook jezelf niet. Met deze gedachte hangen ook de voedselvoorschriften samen. Gelovige hindoes proberen geen vlees, vis en eieren te eten. Religieuze principes verschuiven door opname in een cultuur vaak van betekenis of komen zelfs in hun tegendeel te verkeren, zegt Ramdhani, wanneer ze als strenge norm worden aangewend. Zo kan het mooie principe ahinsa verworden tot onderworpenheid. En de reinheid die in religieuze zin geestelijke reinheid is, wordt in de cultuur lichamelijke reinheid en kan tenslotte ontaarden in smetvrees. Dat hindoes het gemakkelijker zouden hebben met de dood omdat ze in reïncarnatie geloven, denkt Ramdhani niet. `Bij het overlijden speelt gehechtheid een grote rol, het loslaten van je dierbaren is natuurlijk ook voor hindoes heel pijnlijk´, zegt hij. Bij ouderen gaat de reïncarnatiegedachte wel een grotere rol spelen. `Zeker met de dood voor ogen ga je meer geloven in je atman, het verborgen, onstoffelijke deel van je ziel´, zegt Ramdhani. `Op hun ziekbed ondervinden mensen dat ze niets meer kunnen veranderen aan wat ze vroeger hebben gedaan, aan hoe ze hebben geleefd.´ Dementie ziet het hindoeïsme als een teken dat iemands levenskracht aan het afnemen is. `De persoon heeft meer zorg nodig dan een normaal ziek persoon´, zegt Ramdhani. `Met je karma heeft dementie niets te maken, je kunt niet zeggen dat de oorzaak ligt bij slechte daden in het verleden.´In de gezondheidszorg mist hij vooral aandacht voor het grote verhaal, de sociale genetica. Zo zijn hindoes behoorlijke binnenvetters, ze hebben veel psychosomatische klachten, zijn erg gericht op voedsel. Hindoes in Nederland lijden aan veel vormen van depressie en migraine. Dat zijn gevolgen van stress, spanning, onvermogen om om te gaan met de snelheid van de Nederlandse samenleving. De gelijktijdigheid tussen binnen- en buitenwereld is verstoord.Nederlanders zijn nuchterder, ze accepteren hun ziekte eerder dan hindoes, vindt Ramdhani. `Ze denken: hoe moeten we nu verder? Hindoes blijven zich afvragen: waarom ik? Waarom overkomt mij dit? Ze zijn heel introvert, ze communiceren vanuit hun gevoelslaag en blijven bij de waarom-vraag stilstaan, terwijl Nederlanders zich afvragen: wat overkomt me en hoe nu verder?´Dat heeft ook gevolgen voor hulpverleners. `Zij moeten hindoes vertraagd tegemoettreden, niet meteen overgaan op de wat-en- hoe-vragen, die zijn te confronterend en directief.´ De directe communicatie van Nederlandse hulpverleners ervaren hindoes vaak als schreeuwen, zegt Ramdhani. `Zeker ouderen, die vaak heel timide zijn en die zacht voor zich heen in hun binnenwereld leven, kunnen er enorm van schrikken: "O jee, ik word uitgekafferd." En al die directe vragen werken als een kruisverhoor. Dus zeggen ze maar snel ja, terwijl ze eigenlijk nee bedoelen. En dan lees je in de boeken plompweg dat hindoes vaak ja zeggen als ze nee bedoelen. Maar hoe dat komt staat er niet bij. Een psycholoog die een oudere man rechtstreeks vraagt: "Voelt u zich eenzaam?" krijgt als antwoord geheid: nee. Die man kan wel over het thema eenzaamheid in zijn leven praten maar niet rechtstreeks over het gevoel.´ Ook iemand aankijken is voor hindoes vaak te direct en te streng, terwijl dat in Nederland juist geldt als een teken van respect voor de ander.`Nederlanders praten vaak over hun gevoel, maar dan heel afgezwakt, gerationaliseerd en gerelativeerd. Ze communiceren met afgezwakte emoties. Hindoes praten meer vanuit een taalveld met geladen en beladen begrippen. Nederlanders vinden dat theatraal. Het is een botsing tussen nuchtere en passionele communicatie. Tussen die twee is geen resonantie, er zijn twee klanksoorten, dat geeft niet echt mooie muziek. Dat zie ik vaak gebeuren.´Indirect communiceren betekent vaak dat mensen niet vanuit zichzelf maar vanuit een groep praten en metaforen gebruiken, zegt Ramdhani. `Zo zei iemand laatst tegen me: "Er liggen heel veel krokodillen in de sloot te slapen." Daarmee bedoelde hij dat veel gevaren hem bedreigden.´Kennis van het hindoeïsme is niet waar het aan schort onder hulpverleners, vindt Ramdhani. Het gaat niet om feitenkennis. Veel belangrijker is kennis en inzicht in de omgangsvormen en communicatiepatronen van hindoestanen. Hij komt met een voorbeeld: `Een man heeft Alzheimer, zijn oudste zoon is in gesprek met de arts. Die vraagt hem: "Hoe moet het nu verder met uw vader?" De zoon zegt: "U bent de arts, dat moet u bepalen." "Nee, nee, nee", zegt de arts afwerend, "daar moet uw vader ook zelf over beslissen." De arts praat vanuit het zelfbeschikkingsrecht, de zoon vanuit rollencommunicatie: hij spreekt voor zijn vader omdat deze zelf zo ziek is en hij verwacht dat de arts vanuit zijn rol als medische autoriteit spreekt. Als de arts de bal vervolgens terugkaatst naar de zieke, raakt de communicatie verstoord. In dit ene geval liep het zo hoog op dat de familie de vader heeft meegenomen omdat ze de arts in zijn deskundigheid niet meer vertrouwde.´ Cross-talknoemt Ramdhani dat. Over de verschillen tussen de culturen is voldoende informatie beschikbaar, vindt Ramdhani, Maar je kunt nog zoveel leren en horen, het gaat erom of je het ook in praktijk kunt brengen. Daarvoor is sensitiviteit en empathie nodig, en daar ontbreekt het vaak aan. `Laat de ander zich op zijn gemak voelen´, zegt Ramdhani. Uiteindelijk draait het allemaal om aandacht en tijd, vindt hij. `Het kostbaarste dat je iemand kunt geven is je tijd.´Imam Adem Kose`In de islam kan ziekte verschillende interpretaties krijgen´, zegt imam Adem Kose (1976). `Het kan een beproeving zijn of een milde straf of een waarschuwing. Moslims zoeken in eerste instantie een medische oorzaak, ze gaan naar de dokter, ze denken niet alleen aan een bovennatuurlijke oorzaak. Maar ze weten dat uiteindelijk alles van Allah afkomstig is, ook de genezing.´ Ziekte kan een periode van zuivering inluiden. `Als je de ziekte met geduld doorleeft, is dat een hasanat, of goede daad. Al die pijn en kwelling worden omgezet in zegeningen, de zonden worden gezuiverd.´Adem Kose is tien jaar geleden via gezinshereniging naar Nederland gekomen. Hij is deels in Turkije opgeleid, deels in Nederland. Hij werkte als godsdienstleraar tot het AMC in Amsterdam hem drie jaar geleden vroeg te onderzoeken of moslimpatiënten behoefte hadden aan geestelijke verzorging. Maar liefst 99 procent antwoordde positief. Kose kreeg een tijdelijke aanstelling als imam, tot 1 januari 2004. Inmiddels heeft hij bij het psychiatrisch centrum AMC/De Meren een vaste aanstelling voor twee dagen per week. Daarnaast volgt hij een tweejarige opleiding geestelijke verzorging aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hij is aspirant-lid van de Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen (VGVZ), `dat heeft heel veel moeite gekost, de drempel is hoog, maar voor mijn baan op het AMC was het een vereiste dat ik lid zou zijn.´ Ook bij de afdeling geestelijke verzorging was Koses positie aanvankelijk niet gemakkelijk, zegt hij. `In het begin moest ik heel veel laten zien, ik werd voortdurend van alle kanten ondervraagd. Op een gegeven moment ben ik ontploft: "Het moet een keer genoeg zijn, er moet een tijd aanbreken dat jullie zeggen: Dit is Adem." Nu is er een goede collegialiteit. Ik deel mijn kamer ook met een priester. Als dat geen integratie is.´ De aanwas van geestelijke verzorgers voor moslims gaat te traag, vindt Kose. Het aantal moslimpatiënten in zorginstellingen zal snel groeien, jong en oud, eerste en tweede generatie. Kose zou graag meer islamitische geestelijk verzorgers inschakelen, ook imames. Vooral vrouwen op gynaecologie en verloskunde spreken vaak liever met een vrouwelijke imam. Dat kan wat hem betreft op oproepbasis, en zelfs op vrijwillige basis. `Praten gaat goed, over integratie, over de multiculturele samenleving, maar als er iets moet gebeuren: obstakels, obstakels obstakels.´ Deels steekt hij de hand in eigen boezem: `Wij zijn niet goed georganiseerd. Het zou goed zijn als we een moslimkoepel hadden.´De situatie waarin oudere moslims in Nederland verkeren baart hem zorgen. Het wordt in moslimkringen als onwenselijk beschouwd ouders naar het bejaardenhuis te sturen, zegt hij. `Het is de taak van iedere moslim om ouders op te nemen in zijn huis of om bijstand te verlenen. Maar onze kinderen groeien op met andere waarden´, zegt Kose. `De entourage is heel anders.´ Zelf zou hij het `een schokkende ervaring´ vinden als zijn toekomstige kinderen zouden zeggen: ga maar naar een bejaardenhuis. Kose is niet tégen verzorgingshuizen en verpleeghuizen, maar hij beschouwt ze als een noodzakelijk kwaad, voor uiterste nood, als er echt geen opvang is.Hij citeert uit de koran, Soera Al-Israa (17), vers 23: Uw Heer heeft u bevolen, zeggende: "Aanbidt niemand anders dan Mij en betoont vriendelijkheid jegens de ouders. Indien één hunner bij u een hoge leeftijd bereikt of beiden doen dit, zeg dan nimmer tot hen `Foei" noch stoot hen af, doch spreek tot hen een welgevallig woord." En vers 24: En wees teder voor hen in erbarming. En zeg: "Mijn Heer, ontferm u over hen daar zij mij opvoedden toen ik jong was."Voor moslims is dementie een teken van ouderdom, zegt Kose. Mensen die dementeren hoeven zich niet meer aan de religieuze verplichtingen te houden. Ze worden niet weggesloten, zijn nog steeds deel van de gemeenschap en om hen heen is heel veel mantelzorg. Soms vragen moslims zich af of dementie of een psychische aandoening bovennatuurlijke of biologische oorzaken heeft. `Er kán sprake zijn van djinn, geesten die we niet kunnen zien´, zegt Kose. `Het komt bijvoorbeeld voor dat iemand die geen Arabisch spreekt, die taal plotseling vloeiend spreekt. Dat heb ik wel eens meegemaakt. Of dat iemand stemmen hoort of beelden ziet. Ik ben wel een beetje huiverig om dat laatste aan djinn toe te schrijven, want medicijnen kunnen dat effect ook geven.´ Djinn kunnen zowel goede als kwade geesten zijn. Soms gaan mensen met een psychose naar een imam om te laten uitzoeken of er demonen in het spel zijn. De imam kan proberen ze met rituelen uit te drijven. `Je moet daarvoor veel kennis hebben´, zegt Kose. `Eén van mijn adviezen is altijd: als je naar zo´n imam gaat, ga dan naar iemand die geen geld vraagt, die het alleen voor Allah doet. Want sommigen zijn gewoon bedriegers. Maar ik weet ook dat voor bijna iedereen geldt: als je hoort dat je ongeneeslijk ziek bent, probeer je alles, zoek je je toevlucht tot alles om genezing te vinden.´ Uiteindelijk gaan mensen door de poort van het vergankelijke leven naar het eeuwige leven. Dat is hoe moslims de dood zien. Het is belangrijk je voor te bereiden op het oordeel. `We oogsten niet in deze wereld maar in het hiernamaals´, zegt Kose. `Mensen zijn bang en hoopvol tegelijk. Ze hopen dat het hen vergund is, door hun goede daden, naar het paradijs te gaan.´In het ziekenhuis voelen moslims zich vaak uitgeleverd, zegt Adem Kose. De problemen beginnen al bij het bezoek. `Verpleegkundigen hebben er moeite mee dat moslims doorgaans zoveel bezoek krijgen. "De patiënt wordt te moe", zegggen ze dan. `Maar als een moslimpatiënt geen bezoek krijgt, denkt hij: wat voor persoon ben ik nou? Ben ik zo slecht?´Moslimpatiënten verkeren in voortdurende onzekerheid of islamitische regels niet met voeten worden getreden. Mag iemand eten tijdens de ramadan, zijn er geen alternatieven voor medicijnen die haraam zijn ofwel verboden, bijvoorbeeld omdat ze op basis van alcohol zijn gemaakt? Moslims blijven ermee zitten, ze vragen het personeel niet snel: ik wil een imam spreken. Terwijl een imam uitkomst kan bieden, de gelovigen kan geruststellen. Een dokter of verpleegkundige kan dat niet. Vaak is het eten niet eens halaal - in overeenstemming met de islamitische voedselvoorschriften - terwijl dat wel is toegezegd. Dat heeft alles met aandacht te maken, denkt Kose: in hoeverre besteed je aandacht aan andere culturen. `Vaak hebben moslims zelf geen idee wat hun rechten zijn. Natuurlijk, er zijn folders gedrukt, maar waar liggen die? Bovendien is onder oudere moslims veel analfabetisme.Kose merkt ook dat er te weinig rekening wordt gehouden met de wens van moslimvrouwen om door een vrouw behandeld of verzorgd te worden. `Vaak krijgen ze dan te horen: "Tja, jullie wonen nu eenmaal in een westerse samenleving." Maar er zijn ook niet-islamitische vrouwen die de wens uiten om door een vrouw geholpen te worden en dan heet dat ineens autonomie.´Ook het stopzetten van de behandeling ervaren moslims dikwijls als een groot probleem. `Ze willen elke kans op genezing aangrijpen, alles tot de laatste druppel benutten, zodat degenen die achterblijven later niet denken: waarom heb ik niet meer gedaan?´ Daarbij is er veel angst voor euthanasie, want in de islam is euthanasie verboden. Ook morfine is daarom al verdacht. Elke gedachte aan euthanasie, actief of passief, roept volgens imam Kose angst op. Als daarmee niet zorgvuldig wordt omgegaan, lijden mensen op hun sterfbed onnodig veel pijn.`Nederlanders snappen elkaar´, zegt Kose, `ze hebben dezelfde informatiementaliteit. In andere culturen heersen andere informatiemethoden.´    Slecht nieuws moet veel rustiger verteld worden: `Heel simpel, in kleine stapjes, niet in één keer, geef de tijd, anders krijg je geen medewerking. Soms hoor ik artsen tegen de patiënt of familie zeggen: "We gaan stoppen met de behandeling, het heeft geen zin meer." Dan denk ik: Hoe durven jullie zo tegen hen te praten? Zijn jullie soms God? Waarom zeggen jullie niet: "We hebben al het mogelijke gedaan en laten het nu aan Allah over"?´Steeds weer is het knelpunt bejegening, communicatie en tijd, constateert Adem Kose. Als hulpverlener moet je tijd nemen en patiënten ook daadwerkelijk tijd geven. Moslimpatiënten voelen zich vaak heel geïsoleerd en verloren in die vreemde wereld, tussen al die apparaten. Dan is het prettig als er iemand is die je kunt vertrouwen, iemand die je kan vertellen of je je islamitische plichten niet met voeten treedt, of je in dit geval wel een uitzondering mag maken. En natuurlijk, zegt Kose, is het heel prettig als je in je eigen taal kunt spreken, `zeker als het om emotionele dingen gaat, in je eigen taal heb je meer woorden.´ Dat is ook de reden dat hij voor Marokkaanse patiënten geregeld een Marokkaanse imam erbij haalt. Alle zorginstellingen zouden zo snel mogelijk over een imam moeten kunnen beschikken, vindt Kose. Zorg heeft niet alleen een medische kant, maar ook een geestelijke. Als instellingen daarvoor voldoende aandacht hebben zal het ziekteproces of de beleving ervan minder moeizaam verlopen. `Hoe meer de patiënten zich thuisvoelen des te beter is het voor hun gezondheid.´

icon

In andermans handen

Uitgeverij Cossee, augustus 2017

Zomer 2017 verscheen de nieuwste roman van Sherko Fatah in Nederlandse vertaling. Zoals ook zijn eerdere verken pendelt de roman tussen Duitsland en Irak. Ditmaal zoomt Fatah in op een ijzingwekkende gijzeling van een Duitser en zijn islamitische tolk.

  • Taal / Language

    • Nederlands
    • English
    • Deutsch
    • Français
  • Boeken

    • Das Schweigen der Frösche
    • De poel op shortlist van de Boon 2022
    • About The Pond
    • About Prey. A year of hunting
    • Berichten van een naderend einde (fragment)
    • Beute. Mein Jahr auf der Jagd
    • Blankow oder Das Verlangen nach Heimat
    • Blankow of het verlangen naar Heimat
    • Buit. Een jachtjaar
    • De beleidsmachine
    • De jaagster
    • Doodsberichten
    • Het land van Lely. Reisboek in 103 stukken
    • Kleurrijk ondernemen
    • Leven met hiv
    • Steden zonder geheugen. In het voetspoor van Isaak Babel
    • Stof tot stof
    • SWR-Bestenliste 2010
    • Tatzen im Schnee
    • Van Brody naar Berestetsjko
    • ‘Jochen, schaff dir eine Kuh an’
  • Kranten en tijdschriften

    • Armada
    • Biografie Lemmer-Delfzijl
    • De Gids
    • De Groene Amsterdammer
    • De Jager
    • Denkbeeld
    • Divers
    • Duitslandweb.nl
    • Eigen Huis Magazine
    • Filter
    • Het Oog in 't Zeil
    • Intermediair
    • Literair Nederland
    • Maandblad O
    • Magazine Buit
    • Mainline
    • Markant
    • Mentaal
    • Metro
    • NRC Handelsblad
    • Neue Zürcher Zeitung
    • Nordkurier
    • Psychologie Magazine
    • Seropositief verder
    • Skipr
    • Tijdschrift voor Verzorgenden
    • Trouw
    • Uit&thuis
    • Universiteit Utrecht
    • Universiteit van Amsterdam
    • Vrij Nederland
    • Website BStU
    • de Humanist
    • de Volkskrant
    • ongepubliceerd
    • www.boekvertalers.nl
  • Vertalingen

    • Houthakken. Meesterwerk van Thomas Bernhard
    • Leven met het pistool op tafel
    • Tsjik
    • Een liefde, in gedachten
    • De dief van Bagdad
    • Weidmanns redding
    • We gaan als het donker wordt
    • In andermans handen
    • Het Engelengezicht. Het verhaal van een maffiakiller
  • Onderwerpen

      multicultureel
  • Series

    • Begraafplaatsen
    • Bossen
    • Columns Metro
    • Columns over jagen
    • Kanalen
    • Parken
    • Polders
  • Trefwoorden

    • Beeldende kunst
    • Begraafplaatsen
    • Berlijn
    • Bossen
    • Dood
    • Drugs
    • Duitsland
    • Germanistiek
    • Gezondheid
    • Isaak Babel
    • Jacht
    • Jongeren
    • Kanalen
    • Landschap
    • Lichaam en geest
    • Literatuur
    • Mens en dier
    • Multicultureel
    • Oekraïne
    • Oorlog
    • Ouderen
    • Parken
    • Polders
    • Psyche
    • Psychiatrie
    • Religie
    • Rusland / Sovjet-Unie
    • Schrijvers
    • Stad
    • Vertalen
    • Ziekte
  • Genres

    • Aufsatz
    • Beschouwing
    • Column
    • Divers
    • Fictie
    • Interview
    • Lezing | optreden
    • Literaire non-fictie
    • Notities
    • Portret
    • Recensie
    • Reportage
    • Vertalingen
  • Jaren

    • 2022
    • 2021
    • 2020
    • 2019
    • 2018
    • 2017
    • 2016
    • 2015
    • 2014
    • 2013
    • 2012
    • 2011
    • 2010
    • 2009
    • 2008
    • 2007
    • 2006
    • 2005
    • 2004
    • 2003
    • 2002
    • 2001
    • 2000
    • 1999
    • 1998
    • 1996
    • 1995
    • 1994
    • 1993
    • 1992
    • 1991
    • 1990

    Copyright 2014 Venus Premium Magazine Theme All Right Reserved.
    Back to top